‘Bewijs maar eens dat een schilderij bij je oma boven de schouw heeft gehangen’ ‘Bewijs maar eens dat een schilderij bij je oma boven de schouw heeft gehangen’

‘Bewijs maar eens dat een schilderij bij je oma boven de schouw heeft gehangen’

‘Bewijs maar eens dat een schilderij bij je oma boven de schouw heeft gehangen’
De claimtentoonstelling in het Rijksmuseum gehouden in 1950 (bron: Pim Stuifbergen, Collectie Spaarnestad, Nationaal Archief)
Dit verhaal is onderdeel van onze serie Raadsels rond roofkunst: de vele gezichten van ‘Utrechts’ schilderij MNR511 en is mogelijk gemaakt door een bijdrage van Mediafonds Provincie Utrecht. In dit verhaal kijken we aan de hand van een aantal casussen naar wat tegenwoordig het Nederlandse beleid rond roofkunst is.

Dit verhaal is onderdeel van onze serie Raadsels rond roofkunst: de vele gezichten van ‘Utrechts’ schilderij MNR511 en is mogelijk gemaakt door een bijdrage van Mediafonds Provincie Utrecht. In dit verhaal kijken we aan de hand van een aantal casussen naar wat tegenwoordig het Nederlandse beleid rond roofkunst is.

Nederlandse musea beheren geroofde kunst en daar zijn ze zich bewust van. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn veel kunstobjecten van eigenaar gewisseld, geregeld niet vrijwillig en veelal uit het bezit van Joodse eigenaren. Via omzwervingen kwamen ze terecht in tal van musea, onder andere in Utrecht. Een groot gedeelte van deze werken wacht daar op terugkeer naar de rechtmatige eigenaar of in veel gevallen hun erfgenamen. In deze aflevering lees je over het Nederlandse beleid omtrent roofkunst.

Je zou er een fototentoonstelling van kunnen maken, zwart-wit foto’s van de Monuments Men die poseren met geroofde kunstobjecten. Direct na de bevrijding van Europa gingen deze speciale teams van kunstexperts op zoek naar door de nazi’s geroofde kunst. Wat zij aantroffen in pakhuizen, musea en op andere plekken, brachten ze terug naar de landen van herkomst. Daar werden de objecten overgedragen aan de lokale overheden. Die waren vanaf dat moment verantwoordelijk voor de terugkeer naar de rechtmatige eigenaar.

Zalen vol kunstwerken wachten op rechtmatige eigenaar

Zo gebeurde het dat er in het Rijksmuseum van 9 april tot 9 juni 1950 een grote ‘claimtentoonstelling’ werd gehouden. Het Amsterdamse museum vormde tweeënhalve maand het decor van een op elkaar gepakte verzameling schilderijen, tekeningen en tapijten. Als je aannemelijk kon maken dat een van de aanwezige objecten in het bezit was geweest van jouw familie, mocht je het meenemen.

Klinkt makkelijk, maar dat was het niet, aldus jurist René Klomp. Hij werd als advocaat voor veilinghuis Sotheby’s geregeld geconfronteerd met erfgenamen die een gestolen familiestuk in de veilingcatalogus zagen staan en vertelt: “Er werden toentertijd niet veel foto’s gemaakt en veel documentatie is verloren gegaan. Bewijs dan maar eens dat een schilderij bij je oma boven de schouw heeft gehangen.” Daarnaast moet duidelijk worden gemaakt dat het onder druk van nazibewind verloren is gegaan. Volgens Klomp is dat een breed begrip: “Het wil zeggen: verkoop onder druk, voor een te lage prijs van de hand gegaan of geruild voor bescherming.”

“Er werden toentertijd niet veel foto’s gemaakt en veel documentatie is verloren gegaan”

Verschillende kunstwerken keerden na de tentoonstelling huiswaarts met hun rechtmatige eigenaren, maar er bleef ook een hoop over. Een deel werd geveild, waarvan de opbrengst in de staatskas verdween.  De resterende objecten vormen vanaf dat moment de NK-collectie, de Nederlandse versie van de Franse MNR. Deze collectie wordt tot op de dag van vandaag beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Een gigantisch depot voor de ruim 3200 voorwerpen is niet nodig. De werken hangen namelijk in Nederlandse musea. Dat betekent niet dat deze musea de eigenaar zijn, ze passen er slechts op. Klomp licht die constructie toe: “Zij treden op als beheerder, tot de rechtmatige eigenaar zich meldt. Een vorm van houderschap. Een houder kan nooit bezitter worden. Verjaring heeft geen invloed op die rolverdeling.”

‘Just a fair solution’

Dat laatste is niet altijd vanzelfsprekend geweest. Eind 1952 verstreek de termijn voor het indienen van een verzoek tot teruggave. De Nederlandse overheid beschouwde het als een afgerond hoofdstuk. Daarmee sloot zij aan op de tendens die op dat moment heerste in het land: de blik vooruit gericht en de focus op de wederopbouw. Pas in de tweede helft van de jaren ‘90 drong bij overheden, die zo geprofiteerd hadden van de teruggaven van na de oorlog, het besef door dat de nazaten tekort waren gedaan. Vanuit die gedachte vond in 1998 de Washington Conference plaats. 44 landen, waaronder Nederland, zetten daar hun handtekening onder de Washington Principles. Het credo van het verdrag luidt: ‘Just a fair solution’. De landen beloofden daarmee om zich alsnog in te zetten om de kunst die tijdens het nazi-regime is geroofd terug te krijgen bij de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen.

Om daar vorm aan te geven werd in 2001 onder leiding van Rudi Ekkart het beleid inzake restitutie vormgegeven en werd de Nederlandse restitutiecommissie opgericht. Dezelfde twee voorwaarden die golden tijdens de claimtententoonstelling, zijn tot op de dag van vandaag leidend wanneer het gaat om teruggave, of om in jargon te spreken: restitutie. Wanneer een bezoeker in een museum een voorwerp meent te herkennen dat aan zijn familie toebehoort en ten tijde van de Tweede Wereldoorlog onvrijwillig uit hun bezit is verdwenen, treedt de commissie op als eerste aanspreekpunt en leidt het onderzoek naar die veronderstelling. Uit het onderzoek volgt een rapport met daarin aanbevelingen over het wel of niet restitueren van een kunstobject, dat wordt overgedragen aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Volgens Klomp wordt die aanbeveling vrijwel altijd opgevolgd.

De nasleep van een negatieve erfenis

Wie eind vorig jaar een bezoek aan Museum Catharijneconvent bracht, kan zomaar voor het laatst oog in oog hebben gestaan met het werk ‘God verschijnt aan Abraham te Sichem’. Het werk van de Nederlandse kunstenaar Nicolaes Moeyaert uit de NK-collectie bevindt zich sinds 1976 in het Utrechtse museum en kent een lange geschiedenis. Het Bijbelse schouwspel maakte vanaf 1911 deel uit van de kunstverzameling van de Amsterdamse diamantslijper David Granaat. Toen hij in 1928 overleed, werd het schilderij eigendom van zijn zoon, Siegfried Granaat. In maart 2015 schreef een erfgenaam van Granaat in een brief aan de minister van OCW dat ze al een tijd op zoek is naar de grote kunstcollectie van Granaat, waaronder het schilderij van Moeyaert.

De restitutiecommissie ging aan het werk en kwam een half jaar later met een conceptversie van het onderzoek. De resultaten waren niet gunstig voor de nazaat van Granaat. Met de omvangrijke erfenis nam Siegfried ook de schulden van zijn vader over, die hoger waren dan de waarde van de objecten. Twee jaar later zag Siegfried zich daarom genoodzaakt om een deel van de collectie te verkopen, waaronder het werk van Moeyaert. Dat deed hij bij Hamburger & Co’s Bankierskantoor N.V. van Gustaaf Hamburger. De objecten bleven in een pand van Granaat hangen en hij kreeg een jaar om ze terug te kopen.

In 1936 werd hem een ultimatum gesteld door de bank. Hij kreeg een week om de schilderijen terug te kopen, anders werden ze verkocht. Siegfried liet de bank weten niet over het geld te beschikken. Het werk van Moeyaert werd verkocht aan de ‘N.V. tot Uitoefening van den Kunsthandel’ onder leiding van Herman Hamburger, de oom van Gustaaf en nieuwe eigenaar van het schilderij. Volgens de commissie deed Siegfried daarmee vrijwillig afstand van het werk. De verzoekster gaf als repliek het vreemd te vinden dat het werk van Granaat verkocht zou zijn, maar wel bij hem thuis was. Daarnaast wees ze erop dat er na de oorlog nog steeds gesproken wordt over de collectie Granaat.

Het slot laat op zich wachten

Tevergeefs, op 29 juni 2016 adviseerde de restitutiecommissie de claim af te wijzen. Tijdens diezelfde vergadering werd een tweede verzoek op het schilderij behandeld. Dat was zes maanden na de eerste melding binnengekomen bij het ministerie. Het betrof de dochter van bankier Gustaaf Hamburger, de neef van Herman Hamburger.

Het rapport oordeelde dat het schilderij na de verkoop aan Herman nooit terug is verkocht aan Gustaaf of zijn bank. Ze ving bot, recht op de erfenis van Herman heeft ze namelijk niet. “Nabestaanden hoeven zich niet neer te leggen bij een uitspraak en kunnen een herzieningsverzoek indienen. Dan moeten ze wel met nieuwe informatie komen”, vertelt Klomp. De nazaten van Siegfried en Gustaaf maakten daar geen gebruik van en het bleef even stil rond het schilderij. Tot 2021.

“Nabestaanden hoeven zich niet neer te leggen bij een uitspraak”

In 2021 meldde een erfgenaam van Herman Hamburger zich. Gedurende de oorlog verbleef Herman in Frankrijk. De Duitse bezetter verklaarde zijn in Nederland achtergebleven goederen als ‘vijandelijk vermogen’. Het schilderij hing tot op dat moment thuis bij Siegfried in bewaring voor Herman. In 1941 nam de Nederlandse kunstdienst van het nazi-regime, Dienststelle Mühlmann, het schilderij in beslag.

Uiteindelijk belandde het in de collectie van het Führermuseum te Linz, net als gebeurde met MNR511 uit de vorige verhalen in deze serie. Na de oorlog vonden de Monuments Men het werk in een depot en leverden ze het af bij de Nederlandse staat, zo belandde het in het Catharijneconvent. In ieder geval tot november 2023. Het werk werd Herman afgenomen door de Duitsers en dus luidt het advies: teruggave aan de erfopvolger van Herman Hamburger. Of het schilderij ooit weer in het Utrechtse museum te zien is, is niet duidelijk. Ze kunnen de erfgenaam een aanbieding doen, maar het is aan hen om deze af te wijzen of te accepteren.

Een lange geschiedenis van teruggaven en afwijzingen

Sinds de oprichting in 2001 bracht de restitutiecommissie 174 adviezen uit. In 108 zaken oordeelde de commissie tot (gedeeltelijke) teruggave aan de eigenaar of zijn erfgenamen, in zeven gevallen werd van de eisers een vergoeding gevraagd. In totaal gaat het om 632 werken. Daarvan behoren 218 werken tot de erfgenamen van Goudstikker, 117 tot de erfgenamen van Gutmann en 111 tot de erfgenamen van Oppenheimer. Samen zijn zij goed voor 70 procent van alle gerestitueerde objecten die deze eeuw via de restitutiecommissie hun weg vonden naar de rechtmatige eigenaar. “Inmiddels zijn de mensen die gemakkelijk kunnen aantonen dat ze recht hebben op een object wel langs geweest, dat zorgt voor ingewikkeldere casussen”, merkt Klomp op.

“Inmiddels zijn de mensen die gemakkelijk kunnen aantonen dat ze recht hebben op een object wel langs geweest”

Tot 2011 zijn 85 van de 93 ingediende verzoeken gericht op de NK-collectie, op objecten binnen de Rijkscollectie komen tot dan slechts twee verzoeken binnen. Deze verzameling van ruim 50 miljoen museale cultuurgoederen waarborgt de geschiedenis van Nederland. De verzameling is over vele jaren opgebouwd en varieert van archeologische vondsten tot modern werk. Alle objecten vallen onder het beheer van de staat en zijn grotendeels te bewonderen in onze musea, maar behoren niet tot de NK-collectie. Dat wil niet zeggen dat ze in de herkomstgeschiedenis nooit onvrijwillig van eigenaar gewisseld zijn, zo blijkt ook uit het onderzoek Museale Verwervingen.

De effecten van een proactief beleid

Los van een aantal particuliere instellingen, zijn de meeste Nederlandse musea aangesloten bij de Nederlandse Museumvereniging. Zij werken volgens de ethische code. Wat dat betreft zijn de richtlijnen omtrent oorlogskunst duidelijk: musea hebben de verplichting om aankopen kritisch te bezien. René Klomp maakte deel uit van de commissie die toezicht houdt op de uitvoering van de code. Toen de vereniging in 2009 ontdekte dat haar leden die voorschriften niet heel nauw volgden, kregen zij eind dat jaar allemaal een e-mail. Het betrof een uitnodiging voor het herkomstonderzoek ‘Museale verwervingen vanaf 1933’. Een grootschalige inventarisatie, waarbij gekeken werd of de herkomstgeschiedenis van de voorwerpen verwees naar roof, confiscatie, gedwongen verkoop of andere verdachte omstandigheden die hebben plaatsgevonden tussen 1933 en 1940. Het was een opvolging op hetzelfde onderzoek dat plaatsvond in 1998 naar de periode 1940 tot 1948.

“De Museumvereniging kan het lidmaatschap van het museum intrekken”

Meedoen aan het onderzoek en daarmee voldoen aan de ethische code is een morele verplichting. Het niet volgen van de richtlijnen heeft geen juridische consequenties, maar nalatigheid is niet zonder gevolgen, vertelt Klomp. “De Museumvereniging kan het lidmaatschap van het museum intrekken. Daardoor mogen ze geen Museumjaarkaart meer verstrekken, die voor veel publiek zorgt. Daarnaast heeft het effect op het krijgen van subsidies. Je voortbestaan als museum hangt daarmee aan een zijden draadje.”

Aan alle NK-objecten is een verhaal van roof, inbeslagname of gedwongen verkoop verbonden, maar niet alle geroofde kunst is onderdeel van de NK-collectie. Uit de herkomstonderzoeken komen 173 objecten naar voren, die mogelijk verwijzen naar onvrijwillig bezitsverlies ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Na 2011 neemt het aantal verzoeken op de Rijkscollectie toe en in 6 van de 16 gevallen wordt het herkomstonderzoek expliciet benoemd als onderdeel van de bewijslast. De Monuments Men wisten een hoop geroofde kunst te onderscheppen, maar konden zeker niet overal hun vinger achter krijgen. Zo kan het gebeuren dat een museum 54 jaar na aankoop geconfronteerd wordt met het schimmige verleden van een schilderij.

Tekst loopt door onder de afbeelding

Madonna met wilde rozen, Jan van Scorel (ca. 1530). Foto: Bas van Setten

Nederlandse renaissancist

Onlangs opende het Centraal Museum, na een ruim anderhalf jaar van renovaties, zijn hernieuwde vaste collectie. Het schilderij genaamd ‘Madonna met wilde rozen’ hangt op een prominente plek, direct bij binnenkomst. Naast het werk, dat gemaakt is door Jan van Scorel, hangt een kaartje. Zoals gebruikelijk staan daarop details vermeld, zoals het materiaal en het jaar waarin het geschilderd is. Wie doorleest, stuit op de zin: “De restitutiecommissie heeft na onderzoek bindend geoordeeld dat het museum niet gehouden is tot teruggave aan mogelijke erven.”

De zestiende-eeuwse schilder Jan van Scorel werd geboren in het Noord-Hollandse Schoorl, werkte lange tijd in Utrecht en vertrok voor een jaar naar Rome. Daar volgde hij Rafaël op als beheerder van de kunstschatten van het Vaticaan en maakte hij kennis met het werk van de renaissancisten. Hij overleed in 1562 te Utrecht, maar zijn werk is nog altijd te bewonderen. In het Centraal Museum bijvoorbeeld, dat kreeg in 1958 ‘Madonna met wilde rozen’ in beheer van de gemeente Utrecht. Die had het te goeder trouw gekocht bij een gerenommeerde kunsthandelaar. Het museum is een dankbaar verzamelaar van Van Scorel. In zijn collectie bevinden zich vijftien schilderijen, twee tekeningen, twee drieluiken, een prent en een gravure van zijn hand. Het Centraal Museum bezit de grootste collectie werken van de Utrechtse schilder ter wereld. Een prestigieuze eer, maar zoals het museumkaartje doet vermoeden, houdt het verhaal daar niet op.

Textielgigant en kunstverzamelaar

Die ‘Van Scorel’ uit het Centraal Museum was ooit eigendom van Richard Semmel. Een Joodse handelaar en een grote naam in de Berlijnse textielindustrie. Van de winst die zijn bedrijf ‘Arthur Samulon’ boekte, kocht hij schilderijen van grote namen als Pissarro en Van Scorel. Zijn religieuze achtergrond, politieke werk en ondernemerschap leidden ertoe dat hij onder druk van het nieuwe politieke bewind in 1933 Duitsland moest ontvluchten. Hij streek neer in Amsterdam en vond later zijn weg naar New York. Zijn werkzaamheden werden toen al langere tijd gedwarsboomd, waardoor zijn inkomsten opdroogden. Om de reis te bekostigen en zichzelf en de mensen om hem heen in levensonderhoud te voorzien, was hij genoodzaakt een groot gedeelte van zijn schilderijen in te brengen op een veiling. Het werk ‘Madonna met wilde rozen’ werd op 21 november van datzelfde jaar verkocht.

Het is eind 2012 als de restitutiecommissie het Centraal Museum contacteert. Naar aanleiding van een verzoek tot teruggave gaat de commissie onderzoek doen naar het betreffende schilderij. De indieners van het restitutieverzoek zijn kleinkinderen van Grete Gross-Eisenstädt. Richard en Grete leerden elkaar kennen in Berlijn en onderhielden een nauwe vriendschap. Op de vlucht voor het nazi-regime verloren zij elkaar uit het oog, maar na allerlei omzwervingen ontmoetten zij elkaar weer in New York. Semmel was toen ernstig ziek. Toen zijn echtgenote Clara overleed, besloot Grete de dagelijkse zorg voor hem op zich te nemen. Als dankbetuiging werd Gross-Eisenstädt, bij het overlijden van Semmel, aangewezen als enige erfgenaam van het echtpaar.

De maand april in het opvolgende jaar presenteerde de commissie haar advies. In de ogen van de restitutiecommissie deed Semmel onvrijwillig afstand van het schilderij, maar dat de indieners geen familie zijn van Semmel waren, woog zwaar. Ze hebben hem nooit gekend en geen herinneringen aan het schilderij. Ook hebben zij niet eerder aanspraak gemaakt op het werk. Volgens de commissie had het museum voldoende bewezen dat het werk een belangrijke rol speelde voor de collectie en het museumpubliek. Het advies luidde: “Het museum is niet gehouden tot teruggave van het schilderij noch tot betaling van enige compensatie.”

“Rechtvaardigheid, rechtvaardigheid zul je nastreven”

Ruimhartiger beleid

In 2019 vroeg minister van OCW, Ingrid Engelshoven, de Raad voor Cultuur om het restitutiebeleid te evalueren. In reactie daarop presenteerde de commissie Kohnstamm in samenwerking met de raad het rapport ‘Streven naar rechtvaardigheid’, waarin ze opende met een Bijbelvers dat luidt: “Rechtvaardigheid, rechtvaardigheid zul je nastreven.”

De aanbevelingen in het rapport moeten zorgen voor een soepeler en ruimhartiger restitutieproces. Volgens René Klomp is het vernieuwde beleid een reactie op de ontwikkeling dat vanaf een bepaald moment ook het belang van het museum mocht meewegen. “Vanaf dat moment werd het voor sommige erfgenamen lastiger om een succesvolle claim in te dienen. De bedoeling van het rapport ‘Streven naar rechtvaardigheid’ is om het restitutieproces juist weer makkelijker te maken.

In de volgende aflevering laten wij een aantal Utrechtse musea aan het woord. Zij zijn vastberaden het moreel juiste te doen, maar dat gaat niet altijd zonder worsteling.

9 Reacties

Reageren
  1. Rob

    De betekenis van NK-collectie:
    “Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn tienduizenden cultuurgoederen vanuit Nederland in Duitsland terechtgekomen. Bijvoorbeeld door verkoop, maar ook door roof of confiscatie. Een deel van deze werken is na de oorlog in Nederland teruggekeerd en ondergebracht in de rijkscollectie. Tot in de jaren ’50 is een deel teruggegeven aan de rechtmatige eigenaren en werd een deel daarna verkocht. Wat achterbleef in de rijkscollectie kreeg de titel NK-collectie, naar de in 1945 opgerichte Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK). De NK-collectie bestaat uit schilderijen, werken op papier en toegepaste kunst zoals meubelen en keramiek.”

  2. Thom

    Zucht. Wat is DUIC eigenlijk? Besteed die journalistieke budgetten nu eens aan voor de Utrechters relevante onderzoeksjournalistiek.

  3. W

    Mijn god het gaat maar door dat schilderijennieuws…🥵

  4. Katja

    ‘Bewijs maar eens dat een schilderij bij je oma boven de schouw heeft gehangen’
    Met AI is dat tegenwoordig een koud kunstje.

  5. Johan

    Kunnen de schrijvers van deze stukkies hun verhalen soms nergens anders kwijt? Relevantie voor DUIC ontgaat me.

  6. Cico

    Dat is geen bewijs Katja, dat is vervalsing. Of je nou AI gebruikt of photoshop

  7. Ton

    WO II blijft een van onze belangrijkste ijkpunten.
    En daarmee ook de verwerking daarvan.
    Alle details tellen.

  8. Utrechtse Jantje

    Beste @ Thom , W en Johan … jullie zijn en worden toch niet verplicht om deze interessante Kunstgeschiedenis van ‘n Utrechts Schilderij , dat tijdens de 2e Wereld Oorlog uit Nederland is geroofd te lezen …Toch !!! onthoud je dan van die onzinnige protest stukjes hier , en ga dan de Donald duck zitten lezen , die is blijkbaar meer van jullie niveau !

  9. Pee

    “‘Bewijs maar eens dat een schilderij bij je oma boven de schouw heeft gehangen’’
    Je kan het ook omdraaien ”bewijs maar eens dat het niet bij oma hing.

Plaats een reactie

Lees voor u reageert onze algemene voorwaarden. Alle reacties worden vooraf gemodereerd. Uw IP adres is geregistreerd (wordt niet gepubliceerd).