Longread: De overbodige klasse van Overvecht | De Utrechtse Internet Courant Longread: De overbodige klasse van Overvecht | De Utrechtse Internet Courant

Longread: De overbodige klasse van Overvecht

Longread: De overbodige klasse van Overvecht
Archieffoto Overvecht. Foto: Robert Oosterbroek
Amsterdam-Zuidoost, de Haagse Schilderswijk, Kruiskamp in Amersfoort, Hatert in Nijmegen, Rivierenwijk in Deventer. Waarom zitten er zoveel mensen thuis die wel degelijk wat kunnen? Frank Mulder onderzoekt het in zijn eigen Overvecht.

Amsterdam-Zuidoost, de Haagse Schilderswijk, Kruiskamp in Amersfoort, Hatert in Nijmegen, Rivierenwijk in Deventer. Waarom zitten er zoveel mensen thuis die wel degelijk wat kunnen? Frank Mulder onderzoekt het in zijn eigen Overvecht.

Als Nederland een klas met dertig leerlingen was, deden vijftien van hen al het werk. Acht waren er te jong om te werken, en zes te oud. Er waren twee ambtenaren, één bouwvakker, tweeënhalve zorgverlener en nul boeren. Er was er maar één officieel geregistreerd als werkloos. Wat zou er gebeuren als ik mijn eigen wijk, de Utrechtse wijk Overvecht, zou verkleinen tot een klas?

Door Frank Mulder

Overvecht is wat je noemt een ‘krachtwijk’. Een wijk met veel groen, goed bereikbaar, met een groot winkelcentrum waar je gratis kunt parkeren. Maar ook een anonieme en arme wijk, met veel sociale problematiek, waar de te ruime parken worden afgewisseld met eindeloze blokken grijze flats. Meer dan 34.000 mensen wonen hier in een typische jaren-vijftigwijk die idealistisch is begonnen maar intussen is verworden tot de moeilijkste klas van de school.

Als Overvecht een klas was met dertig leerlingen zaten er maar dertien witte Nederlanders in. Er waren zeven Marokkaanse, drie Turkse en een Surinaamse of Antilliaanse Nederlander. Dan waren er nog drie andere niet-westerse migranten en drie westerse, zoals Poolse of Griekse. O ja, er zat nog iemand stilletjes in de hoek, een ongedocumenteerde. Waarschijnlijk een halve tot hele leerling, maar niemand wist dat precies.

Driekwart van de klas woonde in een sociale huurwoning. Bijna zes kwamen uit een bijstandsgezin. Vijf leerlingen voelden zich sociaal geïsoleerd. In de werkzame leeftijd waren er negentien. Niet dat ze allemaal betaald werk deden, want er zaten ook huismoeders tussen, om maar wat te noemen. Bij die negentien hoorden ook een paar leerlingen die wel werk hadden, maar niet genoeg, of alleen tijdelijk. En er waren er dik vier die helemaal geen baan konden vinden en officieel als werkzoekend ingeschreven stonden. Meer dan een vijfde van de potentiële beroepsbevolking.

Het zou geen makkelijke klas zijn. Een derde van de volwassen leerlingen had geen diploma van ten minste mbo-niveau. Er was ook veel ziekteverzuim. Sterker nog, het was de ongezondste klas van Nederland, gemeten naar zorgkosten per hoofd. En toch. Iedereen in deze klas zou iets kunnen. Juist omdat veel leerlingen uit landen kwamen waar praktische vaardigheden hoog aangeschreven staan, zouden er veel zijn die auto’s kunnen repareren, knippen, tuinieren, schoonmaken, babysitten of pizza bakken. Ze wilden ondernemen, klussen, broodjes maken en geld verdienen.

Maar er zou iets heel vreemds aan de hand zijn. De tafeltjes in deze klas zouden allemaal tegen elkaar aan geschoven staan, maar de meeste leerlingen keken niet naar elkaar. Ze zouden met hun hoofd gericht zijn naar de muur of naar het raam. Ze keken elkaar niet aan en ze werkten niet samen. Wat zou er zijn?

In de rij om te ruilen

Op oude foto’s ziet het winkelblokje waar we wonen er idyllisch uit. Groenteboer, bakker, slager, kruidenier, traditioneler kan het niet, compleet met blozende blonde kindertjes. De tijden zijn veranderd. Niet alleen de blonde kinderen, ook de winkels zijn goeddeels verdwenen. Er zijn amper huurders voor te vinden. Wij huren er eentje, maar we hebben er een woning van gemaakt. Op de rechterhoek zit een wasmachine-opslag. Op de linkerhoek een kantoortje van de woningcorporatie.

Alleen naast ons zit nog een Marokkaanse bakker, maar dan wel eentje die geen brood meer verkoopt sinds zijn broer, die daadwerkelijk bakte, de wijk heeft genomen naar Marokko. De winkelier leeft vooral nog van de verkoop van pizzabroodjes en blikjes Red Bull aan scholieren. Een groot deel van de dag hangt hij over de toonbank, naar buiten te staren, naar de servetjes en broodzakjes die in de koude wind over het plein dwarrelen.

Om het grote plein heen staan zes grijze laagbouwflats van vier hoog. Ze hebben de uitstraling van een Wit-Russisch kledingmagazijn, de verf bladdert van de balkons. Op een derde verdieping staat een vrouw de was op te hangen, een ander scheldt in een vreemde taal haar kind uit dat niet uit de speeltuin wil komen. Onder een auto ligt iemand te klussen. Twee jongens op hun scooter komen, zonder helm, de hoek om scheuren.

Zoals dit plein zijn er vele in de wijk. Toch zijn er plaatsen van ontmoeting en gezelligheid. Zoals de weggeefwinkel, in een leegstaande ruimte onder in een van de flats. Het is een gezellig winkeltje in een betonnen hok, en het bijzondere is: alles is gratis. Kledingrekken, boekenplanken, kasten met servies, speelgoed en schoenen staan dicht opeengepakt, met daarbij een koffiehoek met bar. De wachtrij bij de deur, vijf minuten voor openingstijd, laat zien dat deze winkel in een behoefte voorziet.

Een Koerdische vrouw schenkt koffie voor twee Marokkaanse vrouwen die net hebben ingeslagen en nog even blijven zitten voor een praatje. ‘Ik ben heel erg blij met deze winkel’, zegt de medewerkster. ‘Het is echt goed voor me. Ik zat altijd thuis. Ik dacht, ik ben een beetje gek. Maar deze mensen zijn familie. Ik weet nu, ik ben niet gek. Nou ja, een beetje gek, maar niet zo erg.’
De weggeefwinkel voorziet niet alleen in een behoefte aan spullen. Hij voorziet nog meer in een behoefte aan gemeenschap, aan werk. Er zijn al zo veel instanties en loketten waar je hulp kunt krijgen. Maar de grootste nood in deze wijk is dat mensen niemand hebben om iets voor te mogen doen. De grote vraag die ik mezelf al tien jaar stel, sinds ik hier ben komen wonen, is: waarom gebeurt dit niet vaker? Als de weggeefwinkel laat zien dat mensen in de rij staan om te mogen ruilen, niet alleen spullen maar ook arbeid, waarom doen we dat verder dan zo weinig? Dan heb ik het vooral over betaald werk, want vrijwilligerswerk alleen gaat dit probleem niet oplossen. Waarom bedrijven mensen hier zo weinig economie met elkaar? Iedereen die ik ken, tot aan de meest depressieve ongedocumenteerde, kan iets, al is het tegels leggen. Maar economische betrekkingen onderling zijn er amper, en dat is een belangrijke oorzaak voor het gebrek aan sociale cohesie.

De kernvraag – waarom zitten er zoveel mensen thuis die wel degelijk wat kunnen? – is niet alleen relevant voor mijn eigen wijk. Ze is relevant voor alle laagopgeleiden op onze nationale arbeidsmarkt. Terwijl de werkloosheid onder academisch geschoolden in Nederland ruim drie procent is, is dat onder laagopgeleiden tien procent en onder mensen zonder beroepsopleiding zelfs vijftien procent. En ook als ze werk hebben, is hun arbeidszekerheid veel lager. Een vijfde van hen heeft ‘precair werk’, dat is een combinatie van een laag loon en een tijdelijk contract.

Overal waar mensen geconcentreerd zijn die niet mee kunnen komen met de eisen van de dynamische, flexibele kenniseconomie brokkelt de economische zekerheid af. Dat levert niet alleen lage inkomens op. De economische basis van het samenleven valt uit elkaar.

Te duur voor een baan
In de professionele keuken van Trajectum, de vmbo-school in Overvecht, staan negen mannen en een vrouw verwoed te kneden in balletjes deeg. ‘Vandaag gaan jullie je eigen deeg uitproberen’, zegt Majid Agrandi, pizzabakker van beroep. ‘Bloem, water, gist, en verder mogen jullie het zelf weten. Olie, suiker, wat je wilt. Ik wil dat jullie ervaren hoe het voelt, hoe het rijst, hoe het leeft.’

‘Het is echt waar. Ambachtelijke pizzeria’s zijn heel populair, maar er is een groot tekort aan mensen. Weet je waarom?’ Hij buigt zich naar me toe. ‘Volgens mij vinden mensen het te min. Ze hebben allemaal pijn in hun rug, of ze zijn moe. Het is wel begrijpelijk, ze krijgen met een uitkering bijna net zo veel.’

Toch moeten er goede mensen te vinden zijn, dacht Agrandi. Hij stapte naar DOK030, een coöperatie die ondernemerschap in Overvecht wil stimuleren, en ontwikkelde een eigen opleiding. Veel pizzeria’s wilden meedoen, vertelt Mohamed Elkarouni, een van de trekkers van het project. ‘En het bijzondere is: we hebben niet op ervaring geselecteerd. We doen dit omdat we mensen aan het werk willen helpen die in de bijstand of de WW zitten of geen startkwalificatie hebben. We hebben puur geselecteerd op motivatie.’

Er is een overeenkomst tussen de deelnemers: ze zijn allemaal te duur om een baan te krijgen. De een (34) heeft een roc-opleiding tot houtbewerker gevolgd. ‘Maar er is geen werk, omdat steeds meer door machines wordt gedaan. Er gaan alleen maar mensen uit.’ Een ander (46) is te oud. ‘Ik kom nergens meer binnen. Ik ben nu in de zorg gerold, begeleiding van ex-daklozen, maar ze willen me geen vast contract geven. Ik ben gewoon te duur.’

Het werkt heel eenvoudig, zegt Paul de Beer, arbeidseconoom aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Activiteiten waarvan de productiviteit niet zo snel stijgt, worden steeds duurder ten opzichte van activiteiten waarvan de productiviteit wél snel stijgt.’ In een autofabriek kun je met dezelfde ploeg tegenwoordig veel meer auto’s maken dan vroeger. Dat stuwt de lonen omhoog. ‘Maar voor een uitvoering van Beethoven, of voor onderwijs of zorg, heb je nog steeds net zo veel mensen nodig als voorheen. Toch zullen de lonen mee moeten stijgen, om competitief te blijven. Met andere woorden: die diensten worden steeds duurder.’

Veel van deze minder te innoveren diensten worden geleverd door de overheid. Daar betalen we belasting voor. ‘Dat is niet erg, want met het geld dat we op de steeds goedkopere consumptiegoederen besparen, kunnen we precies de duurdere diensten betalen.’ Maar er is een knelpunt. ‘We moeten wel bereid zijn om die stijgende belastingen te betalen. En daar zit de crux: dat willen de meeste mensen niet.’

Er is grote vraag naar mensen die met ouderen willen werken, maar er is geen geld voor. Er is grote vraag naar mensen die het plastic op het plein willen opruimen, maar ook dat kan niemand betalen. Er moeten alleen maar mensen uit, klaagt zelfs de boswachter die geen uren genoeg heeft om de natuur net buiten Overvecht goed te onderhouden.

Dit gebeurt niet alleen bij overheidsdiensten, maar bij alle beroepen die niet zo snel efficiënter kunnen werken zoals kappers, winkeliers, restauranthouders, muziekdocenten, welzijnswerkers, bakkers, kunstenaars, al die beroepen die belangrijk zijn voor de werkgelegenheid én voor het sociale leven in een wijk. Ze houden met moeite het hoofd boven water, of niet. Dan moeten ze maar wat anders doen, zeggen economen vrolijk. Maar dat is precies wat een groot deel van de 4.260 werkzoekenden in Overvecht niet kan. Ze hebben een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt. Je kunt ook zeggen: onze dynamische kenniseconomie heeft ze niet meer nodig. Ze zijn een overbodige klasse geworden.

Tweehonderd ‘onbelangrijke’ leerlingen
Een van de scholen die wordt bevolkt door kinderen van de overbodige klasse is de Pouwerschool. Op de praktijkschool in Overvecht heerst een vrolijke bedrijvigheid in de lokalen om de aula heen. Ze hebben hier een heuse winkelstraat nagebouwd om scholieren klaar te stomen voor werk. Echte klanten uit de buurt kunnen komen voor eenvoudige kopieerklussen, fietsreparatiewerk, een kopje koffie of tweedehands spullen. Allemaal oefenruimte voor de leerlingen.

Docent Katlijn van der Haagen vertelt mij: ‘Dit zijn kinderen met een IQ tussen de zestig en de tachtig. Zij kunnen niet leren uit een boek. Ze kunnen wel werken, heel goed zelfs, maar ze moeten wel leren hoe ze moeten functioneren in de maatschappij.’

Met de term overbodige klasse sla je de spijker op z’n kop, zegt Van der Haagen. ‘Onze minister van Onderwijs wil dat de startkwalificatie voor een baan omhoog gaat. Maar bij ons op school hebben we tweehonderd leerlingen die niet eens niveau 1 hebben, basisschoolniveau. De gedachte is dus duidelijk: die zijn niet zo belangrijk. Vroeger kon je als gezel een vak leren bij een meester, op een school of op een bouwbedrijf. Ook als je niet goed boeken kon lezen. Een vakman die een jochie klaarstoomt om aan het werk te gaan, waar doen we dat nog?’

Als stagebegeleider ziet Van der Haagen hoe goed haar leerlingen kunnen werken. ‘De groenteboeren, de Hema’s, de Etossen, die willen hen wel. Maar het echte probleem komt daarna. Ze kunnen geen contract geven, zelfs niet als er subsidie is. De regels zijn te streng, de papiermolen is te ingewikkeld. Waarom helpen we die bedrijven niet om deze mensen aan te nemen?’

Volgens Van der Haagen zijn er best oplossingen te verzinnen: ‘Denk aan al die vaklui die werkloos thuis zitten, of te oud zijn om te werken. De Turkse kapper, de Syrische fietsenmaker. Waarom bouwen we niet één groot leerwerkbedrijf waar we ze koppelen aan deze kinderen? Wij zien dat serieus zitten, wij kunnen hier de begeleiding wel van doen.’

Dat kost wel geld ja. ‘Maar betalen gaan we sowieso. Al deze kinderen gaan de uitkeringen in als we niets doen. Het gaat de maatschappij kapitalen kosten. Volgens mij kunnen we dat beter aan de voorkant uitgeven.’

De minister benadrukt daarentegen dat we allemaal permanent moeten leren, dat we diploma’s moeten stapelen. Op weg naar een slim, vaardig en creatief Nederland, zoals ze zegt. De boodschap is duidelijk, zegt Van der Haagen: ‘Als je daar niet slim genoeg voor bent, dan doe je er eigenlijk niet toe.

Een langere versie van dit artikel verscheen eerder in De Groene Amsterdammer.

7 Reacties

Reageren
  1. Lauk

    Een werkelijk uItstekend stuk, Deze bewoners steunen en uitdagen, duwtje in de rug, papieren rompslomp vereenvoudigen en dan wel realiseerbare eisen stellen. Maakt hen gelukkiger en scheelt de gemeenschap klauwen met geld aan uitkeringen, zorg en handhaving (door nietsdoen en uitgesloten worden gaan velen gemakkelijk rottigheid uithalen). Handen in elkaar bij de politieke partijen van Utrecht om hier iets aan te gaan doen (niet alleen praten, dóen!).

  2. Wim Vreeswijk

    Persoonlijk ben ik een groot voorstander van gemeentelijke herindelingen. Dat wil zeggen: hopeloze wijken zoals Overvecht en Kanaleneiland verzelfstandigen tot een eigen gemeente, met een eigen gemeenteraad, College van B & W, gemeentebegroting en Algemene Uitkering uit Den Haag, met als gevolg een veel kleiner Utrecht. Dan drukken die zwaar verliesgevende en criminele wijken ook niet meer financieel op de andere Utrechtse wijken. Want je kunt het geld maar één keer uitgeven en leren die probleemwijken ook eens een keer om financieel ‘hun eigen broek’ op te houden.

  3. GG Brie

    een goed stuk maar het belicht het “andere” Overvecht wel onder. Het is absoluut geen hopeloze wijk, maar een wijk met veel kracht en power en inderdaad stukken waar het helemaal niet goed gaat. Maar om dat op 1 hoop te gooien gaat mij echt te ver. Het is (als zeer hoogopgeleide vrouw die tot aan haar pensioen gewerkt heeft) een heerlijke wijk, met veel verschillende culturen die inderdaad regelmatig elkaar niet maar ook regelmatig wel elkaar ontmoeten. Er zijn prachtige initiatieven om mensen te helpen op weg naar werk maar daar heeft de schrijver van dit stuk mogelijk niet van gehoord, dat gebeurt nl. vaak via de door vrijwilligers georganiseerde ochtenden, middagen en avonden in bv de buurtkamers en de wijkbureaus. Ook wonen er veel ouderen in de wijk die als we doen wat hr. Vreeswijk voorstelt vereenzamen zullen. Nu worden ze door de buurtmobiel en andere initiatieven uit hun isolement gehaald met laagdrempelige buurtlunches, koffieochtenden en spelmiddagen. Voor de kinderen wordt veel georganiseerd zodat ze ook buiten school wat te doen hebben en last but not least doen de scholen in Overvecht ook veel wat in andere wijken niet plaatsvindt omdat de ouders daar beter weten wat een kind extra nodig heeft en/of daar ook geld voor heeft. Ik blijf het een mooie wijk vinden waar ook de parken aan bijdragen die met name op mooie zondagen echt niet te groot zijn, waar genoeg speelplek is voor de kinderen en banken voor ouderen om te kunnen zitten en genieten van het weer, de bloemen, de vlinders en de vogels. En ja, er is ook hier een hogere werkloosheid dan in de rest van het land, maar dat betekent niet dat de bevolking van Overvecht niet werkt, alleen is het voor velen lastiger om werk te vinden.

  4. Dennis

    @GG Brie
    Heeft u het misschien over een andere overvecht? Dit artikel gaat over Overvecht in Utrecht…

    Als blank kind word je daar totaal niet geacepteerd, tenzij je ook met Marokkaans accent spreekt en niet je best doet op school. Mijn ouders en ik zijn beroofd op straat, de daders vluchtten de Moskee in. Het bestuur ervan wilden ons verder niet helpen. Verder is een paar keer ingebroken, 2 keer onze auto gestolen, elke week werden er wel autoruiten ingetikt in de straat. Jaaa heerlijke wijk. Er wonen vooral heel veel mensen die goed zijn in hun hand ophouden en slachtoffer spelen.

  5. Wim Vreeswijk

    Als Overvecht een zelfstandige gemeente wordt met eigen bestuur krijgen ze ook, net zoals het kleinere Utrecht, inwonertalgerelateerde subsidie van Den Haag en hiervan kan uiteraard ook geld besteed worden voor het levensgeluk van ouderen.

  6. Tedje

    @Wim Vreeswijk
    Met als gevolg verschillende kleine koninkrijkjes, enorm duur ambtelijk apparaat en cliëntelisme.

    Niet voor niks dat ze er in Amsterdam vanaf zijn gestapt…

  7. Erik

    Grappig dat economen dit in de jaren 60 al omschreven: De ziekte van Baumol. Om maar te zwijgen dat Fortuyn hier eind jaren 90 al enkele zaken over opschreef, in dezelfde vorm en toon als dit artike. Bijzonder ook hoe de Groene omging met zijn opkomst . Is het niet cynisch dat een journalist in 2017 dit pas keurig onder woorden kan brengen in een links georiënteerd blad? In dezelfde vorm als dat Fortuyn eind jaren negentig deed?

Plaats een reactie

Lees voor u reageert onze algemene voorwaarden. Alle reacties worden vooraf gemodereerd. Uw IP adres is geregistreerd (wordt niet gepubliceerd).