Bijna tachtig jaar is ze. Josien Zimmerman werd volwassen in het Utrecht van de jaren vijftig. Ze studeerde hier geneeskunde en betrok in 1957 het allereerste studentenhuis van Stichting Studentenhuisvesting (SSH). De studentenwereld was toen mijlenver verwijderd van wat ze de ‘burgermaatschappij’ noemden. Zimmerman zag de wereld veranderen en kijkt met DUIC terug op die naoorlogse jaren.
Op een korrelige zwart-witfoto staan 113 meisjes in rijen opgesteld. In witte cijfers onderaan staat het jaartal gedrukt: 1955. Deze meisjes waren dat jaar de novieten van de Utrechtse studentenvereniging U.V.S.V. Op de voorste rij in het midden zit een meisje in het gras. Vriendelijke ogen achter een bril, strik in het zorgvuldig gekapte haar, hand om een opgetrokken knie. Zes decennia later zit Josien Zimmerman in haar woonkamer in Leusden. ‘De SSH bestaat zestig jaar en zoekt contact met de bewoonsters van hun allereerste pand.’ Het bericht op DUIC.nl maakte veel herinneringen bij haar los. Ze belde uitvoerig met haar vriendinnen. Met z’n vieren betrokken zij in 1957 de bovenste verdieping van het eerste SSH-studentenhuis van de stad, op de Johan de Wittstraat. “Het valt me op hoe weinig jouw generatie weet van hoe de wereld was toen ik jong was”, zegt ze. “De wereld, de stad Utrecht en het studentenleven van toen waren totaal anders dan nu.”
Bach op de bakfiets
In 1955 kwam Zimmerman naar Utrecht om geneeskunde te studeren. Ze groeide op in een klein dorpje op de Veluwe, ging naar school in Zwolle en had vooruitstrevende ouders. “Toen ik in de wieg lag, zei mijn vader al: ‘Dit kind gaat studeren.’ Dat was bijzonder. Van mijn hbs-klas was ik het enige meisje dat ging studeren. Mijn ouders wilden dat ik zelfstandig zou zijn. Mijn vader liet me een bankrekening openen zodat hij daar elke maand mijn toelage naar kon overmaken. Zo hoefde ik niet steeds naar huis om dat geld te halen. Hij zei: ‘Dan hebben wij geen claim op jou. Jij komt thuis als we dat allemaal leuk vinden.’ Dat was heel vooruitstrevend.” Zimmerman glimlacht. “Mijn kleinkinderen hebben met tien jaar al een eigen bankrekening, maar in de jaren vijftig hadden maar heel weinig mensen dat. Je kreeg je loon uitbetaald in een zakje. Als ik naar de bank ging om mijn maandgeld te halen, dan zag je iedereen kijken: hé, daar staat een meisje, die heeft een bankrekening! Dat trok de aandacht.”
In de jaren vijftig waren de woningnood en het gebrek aan kamers voor studenten een groot probleem. Daarom werd in 1956 de Stichting Studentenhuisvesting (SSH) opgericht. Er werd een pand aan de Johan de Wittstraat gekocht en opgeknapt. Veertien meisjes konden er wonen, voor 35 à 45 gulden per maand. Een van Zimmermans jaarclubgenoten, Nita, had erover gehoord. Zimmerman: “Ik woonde toen bij een hospita in een souterrain op de Tolsteegsingel, maar wilde daar weg. Samen met nog twee vriendinnen schreven we ons in en toen het huis bezichtigd mocht worden, stoven we meteen door naar boven. We hadden gehoord dat op de bovenste verdieping vier kamers waren.” In mei 1957 gingen ze verhuizen. Zimmerman wijst naar een van de foto’s op tafel. Voor het huis op de Johan de Wittstraat staan vier jongemannen om een bakfiets met daarop wat meubeltjes, een kastje – dat inmiddels antiek is en nog altijd in Zimmermans woonkamer staat – en een schilderijtje met Bach erop. Erbij staat de datum: 1 mei 1957. “Mijn vrienden van het Utrechts Studenten Koor en Orkest (USKO) kwamen me helpen verhuizen.” Zimmerman lacht. De foto zit op een kaartje geplakt. Eronder staat in keurige letters een menu opgesteld. “Als dank nodigde ik hen uit voor een diner. Dit was de uitnodiging. We aten macaroni met sla en spiegelei, vruchtenyoghurt en kaas met koffie.”
Herenbezoek
“Niet veel meisjes woonden toen echt zelfstandig. Dat werd onfatsoenlijk gevonden”, vertelt Zimmerman. “Veel meisjes woonden ‘met huiselijk verkeer’. Dat hield in dat je bij een hospita woonde die ook voor je kookte. Hospita’s waren erg op de regels: dat je je fiets netjes wegzette, je kamer schoonhield. Mannenbezoek was meestal verboden. Niet alleen de studentes konden daar last mee krijgen, maar die hospita ook. Als de buren dachten dat er wat gebeurde, dan werd daar enorm over gepraat.” Op de Johan de Wittstraat woonden de meisjes wel zelfstandig. De enige regel die de SSH opgelegde, was dat jongens niet mochten blijven slapen. Maar die regel werd niet gehandhaafd. “Dan hoorde je ‘s ochtends vroeg ergens in het huis de deur opengaan. Als je dan naar buiten keek, zag je zo’n jongen gauw de straat uitlopen”, grinnikt Zimmerman. Op de bovenste verdieping kwamen ook weleens vriendjes langs, maar de meisjes bonjourden die ‘s avonds wel de deur uit. “We waren als de dood dat we zwanger zouden worden. Dat was de grootste ramp die je kon overkomen.”
Beneden in het souterrain van het huis aan de Johan de Wittstraat woonde de huisoudste, Marian. Zij onderhield contact met de SSH, inde de huur en het geld voor de rekeningen. “We hadden allemaal een radio. De hele dag hoorde je de Franse chansons door het huis; Jacques Brel, Juliette Gréco. Voor de radio moest je belasting betalen in die tijd. Er kwam een controleur langs. Onze huisoudste ving die man op en liet hem zien dat zij een radio had waar ze geen belasting voor betaalde. Dan kreeg ze een flink hoge boete. Maar hij ging daarna niet meer boven kijken of er nog meer radio’s in huis waren. Haar boete sloegen wij met z’n veertienen om, dan waren we goedkoper uit dan wanneer we allemaal onze belasting zouden betalen.” In huis woonden ook een jack russell, waarvan niemand precies wist van wie die was, en twee poezen. Dat maakte de chaos compleet. “Meisjes droegen in die tijd een rok met nylonkousen eronder. Die maakte je vast met jarretels, panty’s kwamen pas later. Die poezen krabden onze kousen open. En die waren duur! Nu koop je vijf paar voor een euro bij de HEMA, maar toen moest je naar een zaak op de Servetstraat, daar waar je de Dom onderdoor kunt. Op de hoek had je een winkeltje waar ze kousen repareerden. Daar brachten we onze nylons heen. Kun je nagaan, ze moesten wel de moeite waard zijn.”
Boven op zolder hadden de vier vriendinnen twee wastafels. Er was in die eerste tijd nog geen badkamer in het huis. De huisoudste regelde later dat er in de oude kolenkast in het souterrain wel een douche werd geïnstalleerd. Zimmerman heeft in haar tijd in Utrecht op zeven verschillende adressen gewoond en in maar twee daarvan was een fatsoenlijke wasgelegenheid. “Hoe waste je je dan? In Utrecht waren toen veel badhuizen. Bijvoorbeeld op de hoek van de Biltstraat, bij O.Z.E.B.I. Daar kon je ook zwemmen”, vertelt ze. In het badhuis betaalde je twee kwartjes, dan kreeg je een handdoek en mocht je een stortbad of een ligbad nemen. “Er was een mevrouw met een wit schort die klopte als de tijd om was. Ik ging twee of drie keer per week naar het badhuis op de Homeruslaan.”
De burgermaatschappij
Het studentenleven anno 2016 is niet meer te vergelijken met dat van 1957. “Er was toen bijna geen contact tussen studenten en de burgermaatschappij. We hadden onze jaarclub en de medische faculteit organiseerde wel activiteiten waar we heen gingen. En ik ben jarenlang lid van het USKO geweest. Je kon eten in de mensa – maar dat was geen succes, het eten was daar onsmakelijk – of op de club.” Later gingen de meisjes weleens naar de Chinees en ook wel naar ‘t Pandje, dat was toen het eerste restaurant speciaal voor studenten. “Bestaat dat nog?”, vraagt Zimmerman. Ze knikt tevreden als ze hoort dat Utrechtse studenten van nu daar nog steeds komen.
“Als je me vraagt of ik weleens terugverlang naar die tijd: ja en nee. Je studietijd, die moet je ook niet verheerlijken. Waren we braaf?”, vraagt Zimmerman zich af. “We waren geen feesttypes, nee. Er woonden een aantal rechtenstudenten bij ons in huis die veel met elkaar zaten te kletsen in de keuken. Maar wij waren vooral heel serieus bezig met onze studie. Het studentenleven op zich, daar heb ik me niet zo vreselijk in gestort. Ja, ik heb toch mijn meeste aandacht aan die studie gegeven. Daar heb ik erg van genoten, zoals ik later ook van het arts-zijn genoot. Dat was een levensvervulling voor mij. Wie afstudeerde, kwam verder. Vrouwen werden na hun studie toch vaak huisvrouw of hadden kleine baantjes.” Zimmerman kreeg zelf vier kinderen. Het was in die tijd niet makkelijk om daarnaast nog te werken. Toch heeft ze dat altijd wel gedaan. Toen de kinderen nog klein waren, gaf ze les. “Daar had ik veel plezier in. Daarna heb ik 25 jaar lang als arts gewerkt bij de Rutgers Stichting, vanaf de tijd dat de pil in Nederland kwam. Dat was een tijd, daar kun je een boek over schrijven. De laatste dertig jaar ben ik als verpleeghuisarts en specialist ouderengeneeskunde werkzaam geweest.”
Komfoortje
Rond 1994 maakten Zimmerman en haar drie vriendinnen een zogenaamde sentimental journey door Utrecht. Ze belden aan bij de Johan de Wittstraat. De studenten die er toen woonden vonden het fantastisch en lieten de oud-bewoonsters binnen. “Dat was opzienbarend”, zegt Zimmerman geamuseerd. “De chaos die we toen aantroffen… Het heeft me zo verbaasd. Bij ons was het al zo vreselijk smerig. Melk en yoghurt kocht je nog in flessen in onze tijd, dus het hele huis stond vol met lege flessen met schimmel erin. Op de trappen lagen kranten en kleren. Maar de volgende generaties bleken nog veel erger te zijn dan wij.”
Bouwkundig was er wel veel verbeterd aan het huis. Het is gebouwd in 1904 en toentertijd hadden huizen nog gasverlichting. Zimmerman en haar vriendinnen ontdekten anno ’57 dat er langs de muren nog altijd gasleidingen liepen. Op de overloop boven was aan de muur een aansluiting voor een gaslamp. “Die werden toen allang niet meer gebruikt, maar het gas bleek nooit afgesloten te zijn. Wij dachten: weet je wat, we sluiten er een komfoortje op aan. Zo’n klein gasfornuisje met één pit. Maar die aansluiting zat best hoog en de slang was te kort dus we schoven een tafeltje tegen de muur. Daarop zetten we een stoel en nog een stapeltje boeken. Bovenop die hele toren maakten we dan thee en koffie. Levensgevaarlijk. Dat we onszelf niet hebben opgeblazen of zijn gestikt van de koolmonoxide…” Na anderhalf jaar verhuisde Zimmerman weer naar een volgende kamer. Het contact met haar drie huisgenootjes van die zolder op de Johan de Wittstraat is al die jaren hecht gebleven. “Na je studietijd wordt het leven heel druk. Je krijgt een partner, een gezin, een baan. Maar die vriendschap van toen is altijd gebleven. De vrijheid die wij hadden door daar samen te wonen in zo’n huis: die vrijheid moesten we leren met elkaar.”
Tekst: Merel Blom
SSH
In de jaren vijftig was de woningnood onder studenten hoog. Daarom richtten twee Utrechtse studenten, Christian Wilhelm Wali van Lohuizen en Jacob Maarten Maris, de SSH op. De stichting kocht in 1957 haar eerste studentenhuis, aan de Johan de Wittstraat. Daar konden veertien meisjes een kamer huren. Josien Zimmerman (79) hoorde bij de allereerste lichting bewoonsters. Later dat jaar kwam er ook een huis voor mannelijke studenten, aan de Lange Nieuwstraat. Vandaag de dag verhuurt de SSH zo’n 13.000 studentenkamers en -woningen in de stad. In het huis aan de Johan de Wittstraat wonen nog altijd studenten.
3 Reacties
ReagerenMooi verhaal! Wel jammer dat het begint met zo’n generaliserende quote van mevrouw Zimmerman: “Het valt me op hoe weinig jouw generatie weet van hoe de wereld was toen ik jong was”.
Fantastisch oud beeldmateriaal, inclusief macaroni sla spiegelei. Wel jammer dat de bovenste foto niet groter bekeken kan worden.
De hele jaren 90 had een vriendin Diane dat verzonken kamertje vlak naast de trap. Later is zij ziek geworden en kreeg zij de kamer er boven, maar ik ben daar niet meer geweest en ik was haar telefoon nummer verloren. Pas in 2006 kwam ik daar weer, maar Diane woonde er niet meer. Ze had psychologie gestudeerd. Eigenlijk weet ik heel weinig van haar. Weet iemand wat er met haar is gebeurd? Ze kwam uit Limburg, meer weet ik eigenlijk niet.