Klassieke uitjes in het weekend: kamermuzikaal zwelgen in Brahms | De Utrechtse Internet Courant Klassieke uitjes in het weekend: kamermuzikaal zwelgen in Brahms | De Utrechtse Internet Courant

Klassieke uitjes in het weekend: kamermuzikaal zwelgen in Brahms

Klassieke uitjes in het weekend: kamermuzikaal zwelgen in Brahms

Ook deze week vertelt klassieke muziek-kenner Rob van der Hilst weer waar we dit weekend naar toe moeten. En waarom. Oren open voor Bartók, Diepenbrock, Dvorák en Brahms.

Fantastische muziek met Radio Filharmonisch Orkest

VRIJDAG  –  ‘De Vrijdag van Vredenburg’ met Bartók, Diepenbrock en Dvorák

Alphons Diepenbrock (1862-1921) wordt wel beschouwd als de belangrijkste Nederlandse componist na Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621): bezie de overeenkomsten tussen het geboorte- en het sterfjaar van beiden, mèt 300 jaar afstand ertussen, et voilà! Maar wat zeggen zulke getalletjes eigenlijk? Weinig.

Sweelinck werd in Deventer geboren maar groeide in het pulserende Amsterdam van de late 16de eeuw op. Hij ontwikkelde zich tot de formidabele musicus wiens invloed tot aan de jonge Johann Sebastian Bach zou reiken en wel via de welbekende van-leerling-op-leerling-op-leerling-verbinding. Bij Diepenbrock was hiervan in de verste verten geen sprake: hij had zich vrijwel geheel op eigen kracht de kunst van het componeren eigen gemaakt.

Mooi natuurlijk. En dat laatste is een fraai voorbeeld van ‘waar een wil is daar is een weg’. Maar hierdoor betekende elk nieuw compositieproject voor Diepenbrock een groot innerlijk gevecht om de goede noten op een goede manier op het muziekpapier te krijgen wat hem dus schèppen tijd en energie kostte. Gevolg: een qua omvang vrij beperkt oeuvre, dat echter wat artistiek en zelfs maakniveau betreft tot de top van het eigentijdse componeren van zijn tijd behoorde de laat-romantiek.

Bij Sweelinck zal het componeren ongetwijfeld anders geweest: geen strijd althans. Met een ‘voorbeeldige’ vader, oom en grootvader die alle beroepsmusicus waren, zal het componeren als zegmaar vloeiende beweging er gemakkelijk bij hem ‘in’ zijn gekomen. Gewoon als methodisch-ontwikkeld vak met de gestage opbouw van kennis- en later ervaringshandgrepen waarvan de gevolgen er relatief gemakkelijk uit zijn gekomen: uiteindelijk een oeuvre van vrij grote omvang, dat zonder enige uitzondering met ‘hoogwaardig’ valt te kwalificeren.

 

LEERLING OP LEERLING

Dat model van leerling-op-leerling is natuurlijk zo oud als de mensen- en kunstgeschiedenis bestaat. Zulke muzikale verwantschapsaardigheidjes geven dan ook aan waar iemand zogezegd vandaan komt en in wat voor stroming hij staat, hetgeen het plaatsen van iemand in die oeverloze tijd wel zo gemakkelijk maakt. Zo komt Bach van (de in Deventer geboren) Jan/Johann Adamszoon/Adams Reincken ‘vandaan’ die op zijn beurt van Lucas van Lenninck (Deventer) en Heinrich Scheidemann (Hamburg) ‘vandaan’ komt en die op hun beurt bij Jan Pieterszoon Sweelinck ‘vandaan’ komen. Een route terug in de tijd dus wat ook/vooral in doorgegeven ‘bouwkenmerken’ van composities valt te traceren.

Overigens, nooit had ik geweten zelf in zo’n muzikale generatieketen te staan, totdat een oud-medeleerling van mijn pianoleraar Marinus Flipse mij daarop wees. Ook ik ben, houdt u vast, een muzikaal achterachterkleinkind van de 19de eeuwse klavierleeuwen Franz Liszt en Frédérique Chopin. Flipse was namelijk leerling geweest van de meesterpianist Alfred Cortot die op zijn beurt zijn muzikaal-esthetische en –speeltechnische informatie bij leerlingen van Listz en Chopin vandaan had gehaald. Dit is nog niet alles, want in deze muzikale familiestamboom komt met een beetje historisch pers- en duwwerk zelfs Ludwig van Beethoven in beeld.

U begrijpt het: sinds die mededeling loop ik wat monumentaler in mijn schoenen. Jaja!

FLAUW

Dat Diepenbrock in een adem met Sweelinck wordt genoemd is eigenlijk een beetje flauw. Drie eeuwen van ontwikkelingen in de klassieke muziek scheiden beide figuren.

Bovendien schreef Sweelinck, stadsorganist van Amsterdam en voornamelijk werkzaam in de Oude Kerk aldaar waar hij ook publieke concerten organiseerde, muziek voornamelijk voor toetsinstrumenten (orgel, klavecimbel) en voor kleine zanggezelschappen van rijke burgers in statige Amsterdamse grachtenpanden. Terwijl Diepenbrock daarentegen met zijn romantisch-symfonische muziek kind-op-schoot was van het toen nog niet Koninklijke Concertgebouworkest in het thans 125jarige Concertgebouw in Amsterdam. En vanwege zijn preoccupatie met literatuur en klassieke filosofie waarop hij zijn composities in hoofdzaak richtte: het lied met zangstem en piano voorop.

Bovendien, hoeveel wéten wij nou eigenlijk van andere Nederlandse componisten naast Diepenbrock? Nederlanders waren er altijd berucht om dat zij alles van geld weten maar heel weinig van hun eigen cultuurgeschiedenis. Tenzij het kostbare kunstvoorwerpen betreft want dat is immers geld waard: de Sotheby’s-factor.

Ware bijvoorbeeld het Rijksmuseum in Amsterdam niet opgericht dan was Rembrandt’s beroemde Nachtwacht vermoedelijk in het Louvre in Parijs te zien geweest.

Want de verkoopwoede alhier van kunstzinnig-waardevolle 17de eeuwse Nederlandse schilderijen naar het buitenland was in de 19de eeuw (de ‘Tweede Gouden Eeuw’) wel zo groot, dat op enig moment alhier totale leegloop van het ‘eigen’ schilderijenbezit te duchten viel. Vandaar de komst van het ‘Rijks’.

Voor kunstvorm-muziek bestond en bestaat zoiets in de verste verten niet. Integendeel, de enige instelling die zich daarop nog enigszins richt moet van regeringswege zijn deuren gaan sluiten. Ik heb het over Nederlands Muziekinstituut in Den Haag.

Aan muziekpartituren valt nu eenmaal weinig te verdienen. Dus weinig of géén Sotheby’s-factor hè?

MARSYAS

Tijdens het concert door het Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Sacha Goetzel komt een suite – zeg maar samenballing – van losse toneelmuziekstukken van Diepenbrock tot klinken. Het gaat hierbij om een initiatief van Diepenbrock-specialist Eduard Reeser van inmiddels zo’n halve eeuw geleden die hierdoor Diepenbrock’s prachtige muziek van de archiefdood heeft gered: het lot van zoveel composities van Nederlandse origine trouwens.

De componist had in 1910 allerlei muziekstukken voor de blijspelproductie ‘Marsyas’ van ene Balthasar Verhagen geschreven: ‘geoormerkte’ muziek, bestaande uit allerlei losse stukken van verschillende lengtes, die dus wel geschikt is om te functioneren tijdens theatervoorstellingen maar eigenlijk helemaal niet in de concertzaal.

Toneelmuziek werd vroeger en vrij vaak geschreven en uitgevoerd – waarom nu niet meer eigenlijk? – ter verhoging van de dramatische werking van het toneelstuk met zijn louter sprekende acteurs. Nu eens had het sfeerverhogende bedoelingen dan weer leverde het commentaar, in dat geval door koor- of solozang, op het voorafgegane dan wel het komende in het toneelmatige handelen op de Bühne.

Diepenbrock’s toneelmuziek bij ‘Marsyas’ bleek wel zo allemachtig mooi te zijn  – dat vonden tijdgenoten vanaf het eerste moment – dat het jammer was dat hij, zoals zijn vriend Gustav Mahler deed, geen èchte orkestmuziek had geschreven oftewel symfonieën. Een gemis dat door de orkestsuite van Diepenbrock’s toneelmuziek fraai wordt ondervangen, al is het maar een beetje.

Andere programma-onderdelen van het concert van vrijdagavond: een van de allerlaatste composities van Bartók Béla – zoals Hongaren hun namen plegen te schrijven en uit te spreken: eerst de familienaam dan de doopnaam – diens altvioolconcert met de jonge virtuoos Antoine Tamestit als solist. En van Antonin Dvorák zijn belangrijkste ‘antwoord’ op de opdracht van Amerikaanse weldoeners om als conservatoriumdirecteur in New York eindelijk eens echte, eigen Amerikaanse klassieke muziek van de grond te tillen. Dvorak kampte in zijn New Yorkse jaren enorm met heimwee zodat er eigenlijk meer Bohemen (vooral volksmuziek) dan Amerika (o.a. negro-spirituals) in zijn negende symfonie ‘Uit de Nieuwe Wereld’ zit.  Maakt niet uit: het is – zoals vrijwel alles van de Tsjechische componist – fantastische muziek!

Ook op deze avond doet het Muziekcentrum Vredenburg iets leuks voor het publiek: voorafgaande aan het concert, dit is om 19 uur, speelt het Youngster Corner Quartet in de bovenfoyer (voorprogramma ‘Jong Talent’) Sjostakovitsj’ 4de strijkwartet: Maak Dit Mee!

Voorafgaand aan het programma speelt het Youngster Corner Quartet in de bovenfoyer

Hierna, om 19.30 uur, houdt Diepenbrockspecialist Leo Samama een inleiding op het concert, in het bijzonder wat betreft de Marsyas-suite.

MUZIEKCENTRUM VREDENBURG LEIDSCHE RIJN – Vrijdag 18 januari 2013, vanaf 19 uur (voorprogramma) en om 20 uur: Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Sacha Goetzel m.m.v. Antoine Tamesit, altviool. Op het programma staat werk van Bartók, Diepenbrock en Dvorák.

Kaarten: www.vredenburg.nl

Kamermuzikaal zwelgen met Brahms

Als Johannes Brahms (1833-1897) in Utrecht was – dit is in totaal vijf keren gebeurd – dan ging hij subiet naar de Vismarkt om er gerookte paling te verschalken, vers gerookte paling om wel te zijn. Niet dat dìt nou het doel was van zijn reis naar en verblijf in de Domstad, maar de sfeer van Utrecht vond hij uitnodigend, vrienden van hem woonden hier en het plaatselijke orkest dat onder leiding stond van ‘stadsmuziekdirecteur’ Richard Hol vond hij subliem. Met graagte introduceerde hij dan ook zelf, als pianosolist, in Utrecht’s ‘Gebouw voor Kunsten & Weetenschappen zijn beide pianoconcerten. Leuk: Brahms door Brahms zelf in Utrecht gebracht!

In het komende weekeinde stelt Muziekcentrum Vredenburg deze Grootheid van de klassieke muziek centraal in een apart project met uitsluitend kamermuziek: Brahms’ werkelijke passie in de muziek, hoe grootschalig hij ook kon uitpakken met een volledig orkest.

De oorsprong van de betiteling ‘Utrecht-Brahmsstad’ komt nu wat antiek over. Maar het stond decennia lang voor de plek waar vernieuwingen in de muziek konden landen en wortel schieten. En het vindt zowaar zijn oorsprong in de persoon van Johannes Brahms zelf. Met zijn stevige, vaak dramatische, typische ‘mannenmuziek’ waarin geen complexiteit werd geschuwd, doorbrak Brahms immers de wat week geworden ‘toon’ van het muziekleven die door de muziek van o.a. Mendelssohn, Spohr en Hummel was aangegeven. Ook in het 19de eeuwse Utrecht was hiervan op enig moment sprake.

Wie muziek van de eerder genoemde Richard Hol beluistert – die een voortreffelijke klavierspeler (o.a. Domorganist), dirigent, muziekorganisator en componist was – dit kan via CD’s (Chandos) en via http://www.youtube.com/results?search_query=richard+hol&oq=richard+hol&gs_l=youtube.12..0l10.1072.5566.0.9223.15.11.2.2.2.0.171.976.7j4.11.0…0.0…1ac.1.g64b0xthn20 – die snapt meteen waarom Brahms’ muziek zo’n da-ve-ren-de inpact had. Ook hier in het 19de eeuwse Utrecht.

In Hol’s muziek klinkt de zeg maar gemoedelijkheid van de vroege 19de eeuwse romantiek door – muziek zonder al te veel ‘weerhaakjes’ – terwijl door Brahms’ werk, waarin klassiek vormbesef (Mozart, Haydn) en romantische subjectiviteit (late Beethoven, Schumann) in een onwinbaar gevecht met elkaar zijn verwikkeld, regelmatig de pannen van het dak vliegen. Althans in zijn muziek voor grote bezettingen, alhoewel Brahms zelfs in zijn qua genre toch beduidend subtielere kamermuziek tot enorme ontladingen van geladenheid komt.

Een heftige meneer die Brahms.

Johannes Brahms, in zijn tijd al wereldberoemde componist, was berucht om geen blad voor zijn mond te nemen, Dat hij Utrecht hoog had zitten blijkt o.a. hieruit. Bij een afscheid van zijn Amsterdamse gastheren die hem voor optredens in de hoofdstad hadden uitgenodigd, en hem hierbij royaal in de watten hadden gelegd financieel en qua verzorging, sprak hij deze allerminst gevleugelde woorden: ‘jullie zijn beste mensen maar musiceren doe ik voortaan alleen nog in Utrecht’. Kijk!

Vrijwel zeker is deze nogal botte kwalificatie ontstaan door wat Brahms zelf had meegemaakt aan orkestprestaties ter plekke. Zijn doorvertelde kritiek zal dan ook de belangrijkste reden geweest om tot de oprichting te komen van het Concertgebouw met een eigen, vast ensemble: het Concertgebouworkest. Dit blijkt o.a. hieruit dat ‘Amsterdam’ – lees: gefortuneerde Amsterdammers – hem later uitnodigde op de allereerste dirigent van het Concertgebouworkest te worden, wat Brahms beleefd maar resoluut weigerde: hij zat in zijn woonplaats Wenen qua aanzien, muzikale en financiële mogelijkheden immers op rozen.

 

KENNER OF VERKENNER

Wie ondergedompeld wil worden in Brahms, en dan met name in de kunstvorm die hem het meest dierbaar was en waarvoor hij tot topprestaties kwam als componist, die loopt in het komende weekeinde ‘geheel binnen’. Kenner of voorzichtige verkenner? Dat maakt niet uit. Er gewoon  induiken!

MUZIEKCENTRUM VREDENBURG LEEUWENBERGH – Brahms Weekeinde

Zaterdag 19 januari 2013, 20 uur: Leipziger Streichquartett met Olga Gollej, piano. Van Brahms: de strijkwartettten Op.51/1 en 67 en het pianokwintet Op.34.

Zondag 20 januari 2013, 11 uur: Leipziger Streichquartett met Barbare Buntrock, altviool. Van Brahms: het strijkkwartet Op.51/2 en het strijkkwintet Op.88

Zondag 20 januari 2013, 20 uur: Leipziger Streichquartett met Barbara Buntrock, altviool en Karl Leister, klarinet. Van Brahms: pianokwartet Op.60, strijkkwintet Op.111 en het klarinetkwintet Op.115.

Voor verdere informatie en kaarten bestellen: www.vredenburg.nl

2 Reacties

Reageren
  1. Rob van Doesburg

    Ik ben bang dat Rob vd Hilst de BachDag is vergeten met o.a. het Amsterdam Baroque Orchestra & Choir en Ton Koopman met 3 Bachcantates. Dus Zaterdag BachDag

  2. Kees Cornelder

    Wat nou Bachdag van Ton Koopman? Hij is een prima musicus, daar niet van, maar de Bachdag is een uitvinding van de Utrechtse Domcantorij en de wekelijkse Zaterdagmiddagmuziekconcerten in de Dom. Hiervoor draven dan niet alleen Bachliefhebbers op maar ook leden van de Nederlandse tak van de inmiddels wijdvertakte familie Bach. Die zijn er namelijk. Het gaat om meer dan 1200 personen zelfs

Plaats een reactie

Lees voor u reageert onze algemene voorwaarden. Alle reacties worden vooraf gemodereerd. Uw IP adres is geregistreerd (wordt niet gepubliceerd).