Voor de rubriek van Verhalen van Vroeger, interviewt Rob van Veenendaal zijn vader Joop (82 jaar) die geboren is in Wijk C, als zoon van Kees (Giel) van Veenendaal en Fietje Pijpeman. Hij is trots op de volkswijk van vroeger en vertelt over het leven in de jaren 30, 40 en 50 van de vorige eeuw.
Wijk C: dorp in de stad Utrecht
“Alle straten in Wijk C waren eens geplaveid met kinderkopjes. Ik was een jaar of vijf. De wijk tussen Oudegracht, Catharijnesingel, Weerdsingel en Vredenburg was voor mij lange tijd als een fijn dorp, midden in de stad Utrecht. We woonden in de Koningstraat op de plek waar nu het gebouw van de Kamer van Koophandel staat, in het verlengde van de Willemstraat. Helaas is dat gebied veranderd in grote gebouwen. Tussen het huidige C&A, de Jacobsstraat en het Paardenveld waren overal straatjes en kleine steegjes. Midden in het Wijk C tegenover de Jacobikerk was nog een centraal plein, dat de Varkenmarkt heette.
In het Wijk C van voor 1940 woonden beslist geen rijke families en niet veel kantoormensen. We woonden met veel verschillende categorieën mensen. Met plezier en met elkaar. Er was veel onderlinge saamhorigheid en vriendschap. We waren eigenlijk een volkje dat elkaar nodig had. Er was sprake van een fijne gemeenschapszin. We leefden met elkaar en kenden elkaar. In ieder geval van naam of bijnaam. In ‘ons dorp’ woonden bedeelden en misdeelden, handelaren, venters, winkeliers, bouwvakkers, fabrieksarbeiders of drukkerijpersoneel. Voor zover ik me kan herinneren, over het algemeen allemaal hardwerkende mensen en nette gezinnen.
In mijn jongensjaren zag je nog maar weinig auto’s. De spullen en goederen werden vervoerd met paardenkarren, hondenkarren en handkarren. Je had veel vrouwen en mannen die ‘s morgens op pad gingen om te venten. Met vis, groente, fruit. En ‘s middags zag ik ze weer vertrekken met bloemen en planten. Met een handkar of een kar met een hond er onder. Niet ervoor, maar eronder. Dat vond ik altijd zo leuk om te zien. Ook al was het in die tijd gewoon. Mijn moeder deed samen met de buren altijd de was op maandag- of dinsdagmorgen. Voor de deur, in tobben en teilen. Ze leenden van elkaar de droogrekken en vonden het gezellig samen. Ik weet nog dat je heet water in tonnetjes kon kopen. Op een smal wagentje moest ik die tonnetjes dan meteen weer terugbrengen.
In de straatjes waar ik en mijn vriendjes woonden waren armoedige huisjes met grote gezinnen, zonder de luxe van de wc’s van tegenwoordig. Er waren alleen maar droogclosetten, aangesloten op een beerput. Dat kon nog wel eens stinken. Als die vol waren dan kwam de gemeente met een kar en werden zij geleegd. In het huisje in de Koningstraat waar ons gezin woonde, deelden we zelfs met onze buren een closet. Aan de straatkant want er was verder geen plek voor een eigen wc aan de achterkant. We hadden een gang van een meter met een kraantje erin en een kamer van 3 x 3 meter. Een steile trap leidde naar het zoldertje waar mijn zusje en ik sliepen. In de kamer was een bedstee voor mijn vader en moeder. Niet alle huizen waren zo klein. Iets verderop, in de Kroonstraat bijvoorbeeld waren boven- en benedenwoningen.
We kookten veel op petroleumstellen. En op het fornuis of de potkachel. Stoken deden we met turf (losse en harde), eierkolen en briketten. In onze buurt ging alles de kachel in, dus er was nog wel eens een schoorsteenbrand. Dat kon je dan ook vaak buiten ruiken. Wat ik ook vaak buiten rook was als de beerputten geleegd werden. Of de stank van de ontsmetting als een huis werd schoongemaakt vanwege wandluizen en kakkerlakken.
Een bekend figuur voor mij, en iedereen in de buurt, was pastoor van Nuenen. Hij kwam uit Nijmegen en werkte in de R.K. Augustinus-kerk op de Oudegracht. Vanwege de crisis en armoede stond menigeen wel eens op zijn stoep. Gelovigen en ongelovigen. Of hij kwam zelf thuis bij de armen. Op woensdagmiddag was ik met andere jeugd nog wel eens te vinden in het zaaltje bij de zusters Augustinessen. Dat was altijd leuk. Ook ‘s avonds kon je er terecht om een spelletje te komen doen. Op mijn lagere school werd in de middag door iedereen warm gegeten. Alle kinderen uit de buurt gingen altijd naar school toe. Onder andere naar de school waar nu het Volksbuurt-museum is gevestigd in de Waterstraat. Aan die kant van het Wijk C, achter de Jacobikerk, was ook een tuin. In de Oranjestraat was de Oranje-tuin van de Oranje-vereniging. Daar stond een muziektent in. Als jeugd leefden wij op straat. Evenzo als de meeste volwassenen”.
Tekst: Rob van Veenendaal
6 Reacties
ReagerenRob, heet je moeder Riek? Als dat zo is (moet haast wel) dan was zij vriendin met Lina mijn moeder. Rob wij hebben samen in de box gespeeld. Mijn vader Jan Klein was ook een wijk C-er en woonde in de Kroonstraat. Mijn ouders hebben de laatste jaren nog weleens contact gehad met Joop en Riek op de Wilgenplas waar wij ook zomers wonen. Mijn moeder en Joop raken nooit uitgepraat over die
” goeie ouwe” tijd. Dat zijn hele verhalen..en ook hele trieste verhalen mijn moeder zegt altijd ik kan er een boek over schrijven, dus Rob als je nog eens een interview moet afleggen moet je eens bij Lina langs gaan. Wat is de wereld toch klein…
Leuk om te lezen, Jantien.
Ja, klopt, dat is mijn moeder.
Dat van die box herinner ik me niet meer 🙂
ontzettend leuk bedacht,en gedaan rob, ga zo verder
Wat leuk ik ben geboren in wijk c de kroonstraat mijn moeder heten Co de vries de Bie mijn oma wonden in je jan meijerstraat Fam. De bie
Mijn moeder Rietje Kilian is geboren in de Groenesteeg in wijk c. Zij was een dochter van Jans en Rinus Kilian. Het was een groot gezin van 10 kinderen. Wie kent mijn moeder en opa en oma?
Op 28 januari 1856 woont mijn betovergrootvader met vrouw en kinderen (wellicht wel 6);
Naam: Willem Hillebrand Koster geboren 18 maart 1826 te Utrecht
Wonend aan ‘t Zand, later Koningstraat (1863), later Oude Koningstraat.
Mijn vraag: stonden er aan het begin van de straat een 2 tal zuilen van een ingangspoort, die later zijn geplaatst bij Slot Zeist