Utrechtse musea en roofkunst: ‘Al is het de Nachtwacht, als het van een ander is, moet het terug naar de rechtmatige eigenaar’ Utrechtse musea en roofkunst: ‘Al is het de Nachtwacht, als het van een ander is, moet het terug naar de rechtmatige eigenaar’

Utrechtse musea en roofkunst: ‘Al is het de Nachtwacht, als het van een ander is, moet het terug naar de rechtmatige eigenaar’

Utrechtse musea en roofkunst: ‘Al is het de Nachtwacht, als het van een ander is, moet het terug naar de rechtmatige eigenaar’
Collectieregistrator van Museum Catharijneconvent Arno van Os. Foto: Robert Oosterbroek
Dit verhaal is onderdeel van onze serie Raadsels rond roofkunst: de vele gezichten van ‘Utrechts’ schilderij MNR511 en is mogelijk gemaakt door een bijdrage van Mediafonds Provincie Utrecht. In dit verhaal kijken we naar hoe Utrechtse musea omgaan met roofkunst.

Dit verhaal is onderdeel van onze serie Raadsels rond roofkunst: de vele gezichten van ‘Utrechts’ schilderij MNR511 en is mogelijk gemaakt door een bijdrage van Mediafonds Provincie Utrecht. In dit verhaal kijken we naar hoe Utrechtse musea omgaan met roofkunst.

Honderdduizenden kunstwerken belandden tijdens de Tweede Wereldoorlog in handen van de nazi’s. De Joodse families Gutmann en Lierens waren onder de vele slachtoffers van deze roof. Een aantal van hun kunstwerken is tentoongesteld in het Centraal Museum en Museum Catharijneconvent in Utrecht. Wisten deze musea dat het hier om roofkunst gaat? In deze laatste aflevering kijken we naar wat er met de stukken van Gutmann en Lierens is gebeurd en hoe Utrechtse musea tegenwoordig omgaan met roofkunst.

Twee Amerikaanse soldaten tillen een Piëta, een uitbeelding van Jezus in de armen van Maria, uit een treinwagon. Dat zien we op een foto die Arno van Os, collectieregistrator van het Museum Catharijneconvent, op zijn computer laat zien. “Na de Tweede Wereldoorlog werden veel kunstschatten uit Duitsland opgehaald en teruggebracht naar de landen waar ze vandaan kwamen, wat werd vastgelegd door de zogeheten Monuments Men”, vertelt hij.

Tekst loopt door onder de afbeelding

De Piëta die in 2011 is overgedragen aan de erfgenamen van Gutmann. Beeld: Ruben de Heer (Museum Catharijneconvent)

Erfgenamen van degenen die een kunstobject onrechtmatig hebben moeten afstaan, kunnen een verzoek tot teruggave indienen bij de Restitutiecommissie die vervolgens een onderzoek start. Het Catharijneconvent wordt in 2011 geconfronteerd met zo’n zaak. Deze middeleeuwse Piëta, in de armen van de Amerikaanse soldaten, behoorde toe aan Fritz Gutmann (1886-1944), een uit Duitsland afkomstige Joodse bankier en kunstverzamelaar die vanaf 1918 in Nederland woonde. Dat concludeerde de Restitutiecommissie na onderzoek, waardoor het werk dus toebehoort aan de erven van Gutmann.

Tekst loopt door onder de afbeelding

Collectieregistrator van Museum Catharijneconvent Arno van Os vertelt over die Piëta

“Deze foto is doorslaggevend geweest in dit restitutieverzoek”, zegt Van Os, terwijl hij met zijn vinger naar zijn beeldscherm wijst. De Piëta is in 2011 overgedragen aan de erfgenamen van Gutmann. “Wie zijn wij om te zeggen: het hangt al zo lang in het museum, nu moet het wel hier blijven.” De erven waren zich overigens bewust van het belang van het werk voor het museum. Het Catharijneconvent kreeg de aanbieding tot koop en maakte daar gebruik van. Inmiddels is de Piëta weer te zien in het Catharijneconvent.

We dolen verder door het eeuwenoude klooster waarin het Catharijneconvent nu gevestigd is. We komen het wereldberoemde Middelrijns altaarstuk, Ecce Homo, eeuwenoude prenten en prachtig versierde middeleeuwse handschriften tegen. Dit museum draait om christelijk erfgoed en bezit een eeuwenoude collectie van middeleeuwse meesterwerken. “Veel van onze objecten komen uit kerkelijke musea, die hun administratie vaak goed op orde hadden’’, legt Annabel Dijkema uit, eindverantwoordelijke van de afdeling collectiebeheer bij het Catharijneconvent. “Die kerkelijke musea zijn op den duur verenigd in Museum Catharijneconvent, waardoor de herkomst van de meerderheid onze collectie heel duidelijk is.”

Van een enkel object weet het museum de herkomst niet, omdat de bronnen er niet zijn, maar dat wordt volgens Dijkema middels duidelijk gecommuniceerd via hun collectie catalogi.

Een gedwongen verkoop

Op een steenworp afstand, eveneens in het Museumkwartier, deed zich in het Centraal Museum een soortgelijke situatie voor. Dit museum kreeg in 2017 een verzoek tot teruggave op het Pronkstilleven van Jan Davidsz de Heem dat op dat moment bij hen in beheer is. Een kleurrijk tafereel met glaswerk, fruitstukken en muziekinstrumenten.

Het schilderij van De Heem was eigendom van Jacob Lierens, een joodse ondernemer. Hij werd geboren op 5 februari 1877 in Amsterdam en trouwde in 1898 met Johanna Benavente, met wie hij vier dochters kreeg. Het Joodse echtpaar woonde in een villa in Amsterdam en bezat een omvangrijke collectie van schilderijen en andere kunstwerken.

Tekst loopt door onder de afbeelding

Het Pronkstilleven van Jan Davidsz. de Heem (ca, 1650 – 1665). Beeld: Centraal Museum

Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft de familie Lierens in toenemende mate geleden onder de anti-Joodse maatregelen van de bezetter en een deel van haar inboedel onder dwang moeten verkopen. Het Pronkstilleven werd in 1941 door Lierens geveild. Net als het kunstwerk van Johannes Huibert Prins uit deze serie, werd ook dit kunstwerk verworven voor het Führermuseum.

De verkoop van kunstwerken door een Joodse particulier tijdens de Duitse bezetting wordt beschouwd als een gedwongen verkoop, tenzij nadrukkelijk anders blijkt. Dat was volgens de Restitutiecommissie niet het geval. Het Pronkstilleven dat tot 2017 in het Centraal Museum hing behoorde destijds tot de Nederlands Kunstbezit-collectie (NK-collectie). Een collectie kunstwerken die na de Tweede Wereldoorlog door de Nederlandse Staat in beheer zijn genomen en waarvan is vastgesteld dat het roofkunst betreft, maar waarvan de erfgenamen zich nog moeten melden. Die erfgenamen meldden zich en na onderzoek van de Restitutiecommissie is het Pronkstilleven in 2019 teruggegeven aan de kleinkinderen van Lierens.

“Je kunt deze werken wel achter een dichte deur hangen, maar ik denk dat het beter getoond kan worden en zo het verhaal vertelt”

Dat bezoekers van het Centraal Museum een probleem kunnen hebben met het tentoonstellen van roofkunst, begrijpt Marije Verduijn, hoofd van de afdeling collectiebeheer van dit museum. “Ik heb zelf ook een raar gevoel als ik voor een NK-werk sta.” “Maar”, voegt ze toe, “je kunt deze werken wel achter een dichte deur hangen, maar ik denk dat het beter getoond kan worden en zo het verhaal vertelt.” Daarnaast is het Centraal Museum heel duidelijk in zijn communicatie bij objecten die vermoedelijk roofkunst betreffen, vertelt ze. “Bij alle NK-werken staat een bordje met uitleg, oproep en verwijzing naar de website.”

De collectie van het Centraal Museum loopt uiteen van munten van de Romeinen tot hedendaagse kunst waarvan de verf nog moet drogen. In tegenstelling tot bij het Catharijneconvent is de herkomst van objecten bij het Centraal Museum dus minder vanzelfsprekend. Maar het herkomstonderzoek is hier de laatste jaren sterk ontwikkeld. “Van alle werken die binnenkomen van voor 1946 maken we een rapport. Een aantal jaar geleden is hiervoor een collega aangesteld, die een vaste handleiding volgt. Deze collega staat in contact met andere collega’s die op de hoogte zijn van de nieuwste databases en kennis op het gebied van roofkunst”, zegt Verduijn. “Hieruit is tot nu toe geen vermoeden van roofkunst ontstaan, maar mocht dit wel het geval zijn, dan zouden wij een externe partij, de rijksdienst of een deskundige op dit gebied om hulp vragen om de herkomst van dit object te achterhalen.”

Profiteren van de Duitse vraag

We verlaten de Utrechtse binnenstad en verruilen deze voor musea dieper in de regio. Terwijl Amy Stenvert, conservator bij Museum IJsselstein, door een stapel papieren graaft, vindt ze de geprinte mailwisseling waar ze naar zoekt. Ze vertelt: “Dit bericht hebben we naar de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gestuurd naar aanleiding van een ontdekking, dat is nu ongeveer twee jaar geleden.”

Stenvert trof op dat moment samen met een collega voorbereidingen voor een tentoonstelling. “Terwijl ik door de collectie ging, stond ik op een gegeven moment met een schilderij in mijn handen. Dat was ‘Blijde inkomst van Ferdinand’, een werk van Paulus van Hillegaert. Het schilderij had ik wel vaker gezien, een bekend beeld. Intuïtief draaiden we het werk om en viel ons oog op een sticker. Met samengeknepen ogen zagen we de naam ‘Goudstikker…’. Die achternaam is een bekende in de kunstwereld. Deze Joodse kunsthandelaar verhandelde veel werk, ook tijdens het naziregime. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft het bericht van het museum opgepakt en op dit moment loopt er een onderzoek naar deze zaak.

“Dat een schilderij afkomstig is van een Joodse kunsthandelaar ten tijde van de Tweede Wereldoorlog hoeft niet per se te betekenen dat het roofkunst betreft”

De naam Goudstikker is geen onbekende voor René Klomp, expert op het gebied van gestolen kunst. Hij werkte als advocaat voor veilinghuis Sotheby’s en zag die naam geregeld voorbij komen. Klomp nuanceert het alarmerende beeld van de naam Goudstikker. “Dat een schilderij afkomstig is van een Joodse kunsthandelaar ten tijde van de Tweede Wereldoorlog hoeft niet per se te betekenen dat het roofkunst betreft”, legt hij uit. “Goudstikker was gericht op het kopen om te verkopen. Die handel ging niet alleen door in de Tweede Wereldoorlog, maar het bereikte toen ook zijn hoogtepunt omdat er zoveel Duitse vraag was. Er zijn in die periode dus ook, niet onder druk, stukken verkocht door Joodse kunsthandelaren.”

Tekort aan capaciteit in herkomstonderzoek 

Dat Museum IJsselstein contact heeft opgenomen met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed over het eigenaarschap van een kunstwerk, is uitzonderlijk voor zo’n klein museum. “Men mag van ons verwachten dat we onderzoek doen naar de herkomst van onze kunstobjecten, we dragen een verantwoordelijkheid naar de samenleving toe”, vertelt Stenvert. “Aan de andere kant hebben we een tekort aan capaciteit om daarmee aan de slag te gaan.”

“We dragen een verantwoordelijkheid naar de samenleving toe”

Dat klinkt Paul Baltus bekend in de oren, directeur van onder meer Kunsthal KAdE, Museum Flehite, Mondriaanhuis en FASadE Forum voor Architectuur en Stedenbouw in Amersfoort. “In de meeste gevallen lenen we kunstwerken van collega-musea of direct van een kunstenaar zelf en is de herkomst voldoende afgedekt, maar als we van particulieren lenen of schenkingen aanvaarden, wordt er geen apart herkomstonderzoek gedaan. Daarvoor hebben we de kennis en mankracht niet.” Bij grotere aankopen de laatste jaren, zoals een Mondriaan of Van Wittel, gebeurt dit volgens Baltus wel.

Stenvert is van mening dat grotere musea het voortouw moeten nemen. “Zij hebben veel kennis in huis die waardevol kan zijn voor ons. Voor stads-, streek- en kleinere musea zou het helpen als ze werken uit onze collectie waar vermoedens van roofkunst omheen hangen, mee zouden nemen in hun eigen inventarisatie.”

En nu?

De meeste musea werken tegenwoordig enkel met erkende en betrouwbare veilinghuizen en kunsthandelaren die gecontroleerd worden. De kans dat er nu nog roofkunst aangekocht wordt, is bijzonder klein. Verduijn: “Dit museum speelt op Europees niveau mee. We kunnen het ons niet permitteren fouten te maken in het herkomstonderzoek. Dat zou funest zijn voor ons imago en ten koste gaan van onze internationale bruikleenpositie. We hebben een reputatie hoog te houden.”

“Al is het de Nachtwacht, als het van een ander is, moet het terug naar de rechtmatige eigenaar”

Madonna met wilde rozen, Jan van Scorel (ca. 1530). Foto: Bas van Setten

Het restitueren van een kunstwerk levert in sommige gevallen wel een groot verlies op voor de collectie. Het Centraal Museum heeft bijvoorbeeld veertien werken gemaakt door Jan van Scorel, de grootste Van Scorel-collectie ter wereld. Naar een van deze werken, Madonna met wilde rozen, heeft een claim op roofkunst gelopen. “De restitutie van zo’n werk betekent een verlies voor de collectie. Daardoor kunnen we minder laten zien van het oeuvre van Van Scorel en dat levert een gat op in het verhaal dat we willen vertellen en presenteren. Veel kunstenaars die na Van Scorel zijn gekomen, verwijzen toch naar hem.” De claim is uiteindelijk afgewezen. Maar, zo besluit Verduijn: “Al is het de Nachtwacht, als het van een ander is, moet het terug naar de rechtmatige eigenaar.”

Gekoppelde berichten

1 Reactie

Reageren
  1. Utrechtse Jantje

    Om op de kop van dit artikel te reageren … JA !!! Als dit aangetoond kan worden , dat het onrechtmatig is verkregen , moet het beslist terug , of ‘n goeie schade vergoedingsregeling voor getroffen worden met de betreffende eigenaar , als die dat wil …..

Plaats een reactie

Lees voor u reageert onze algemene voorwaarden. Alle reacties worden vooraf gemodereerd. Uw IP adres is geregistreerd (wordt niet gepubliceerd).