Ooglijdersgasthuis: de droom van Donders | De Utrechtse Internet Courant Ooglijdersgasthuis: de droom van Donders | De Utrechtse Internet Courant

Ooglijdersgasthuis: de droom van Donders

Ooglijdersgasthuis: de droom van Donders
Ooglijdersgasthuis (foto Arjan den Boer)
Het voormalige Ooglijdersgasthuis aan de F.C. Dondersstraat krijgt na het vertrek van de Hogeschool Utrecht een toekomst als appartementengebouw. De imposante voorgevel van het oogziekenhuis uit 1894 lijkt op het Amsterdamse Centraal Station, terwijl de bouwdelen uit de jaren dertig en zestig kenmerkend zijn voor die periodes. Het interieur heeft zijn oorspronkelijke decoraties verloren, maar er zijn nog verschillende elementen terug te vinden — soms achter systeemplafonds.

Het voormalige Ooglijdersgasthuis aan de F.C. Dondersstraat krijgt na het vertrek van de Hogeschool Utrecht een toekomst als appartementengebouw. De imposante voorgevel van het oogziekenhuis uit 1894 lijkt op het Amsterdamse Centraal Station, terwijl de bouwdelen uit de jaren dertig en zestig kenmerkend zijn voor die periodes. Het interieur heeft zijn oorspronkelijke decoraties verloren, maar er zijn nog verschillende elementen terug te vinden — soms achter systeemplafonds.

In 2018 was het tweehonderd jaar geleden dat Franciscus Cornelis Donders werd geboren. Aan deze wereldberoemde oogarts hebben we bijvoorbeeld brillen op sterkte te danken. Als hoogleraar fysiologie aan de Utrechtse universiteit introduceerde hij de oogspiegel in Nederland, waarmee artsen in een levend oog konden kijken. In 1858 stichtte Donders het Ooglijders Gasthuis voor Min- en Onvermogenden in het choleragasthuis aan de Wijde Begijnestraat, het tegenwoordige Eye Hotel. Aan zijn vele oogpatiënten kon Donders wetenschappelijk onderzoek doen naar kleurenblindheid, oogbewegingen, scheelzien en slechtziendheid. Donders demonstreerde de oogbewegingen aan zijn studenten met een onderwijsmodel met palmhouten oogbollen, bewaard in het Universiteitsmuseum.

Oogmodel uit circa 1860 (Universiteitsmuseum)

In 1884 volgde Herman Snellen, de uitvinder van de letterkaart, Donders op als directeur van het Ooglijdersgasthuis. Samen maakten ze plannen en zamelden geld in voor een nieuw, veel groter gebouw. Nadat de voorkeurslocatie aan de Plompetorengracht was afgevallen besloot men in 1889 tot de aankoop van een nieuw bouwterrein bij de Bleyenburgstraat, langs de Oosterspoorbaan net buiten de stad. F.C. Donders overleed in dat jaar en maakte de voltooiing zelf dus niet mee. De nieuwe straat zou naar hem worden vernoemd.

Architectuur en decoraties

Het Ooglijdersgasthuis werd in 1892 ontworpen door Dirk Kruijf (1846-1921). Deze architect bouwde in Utrecht ook de Ambachtsschool (samen met P.J. Houtzagers) en in Groningen de Vindicat-sociëteit Mutua Fides. Beide gebouwen bestaan niet meer. Eind 19e eeuw waren de neostijlen populair, die teruggegrepen op het verleden. Voor het Ooglijdersgasthuis liet Kruijf zich vooral inspireren door de geornamenteerde gevels van de Hollandse Renaissance uit de vroege 17e eeuw.

Bouw en oplevering Ooglijdersgasthuis, 1893-94 (Het Utrechts Archief)

Groot was de invloed van de bekende architect Pierre Cuypers en diens Rijksmuseum en station Amsterdam Centraal, die enkele jaren eerder waren gebouwd. Net als deze gebouwen heeft het Ooglijdersgasthuis twee rechthoekige torens en een gevel van rode baksteen met witte speklagen. Vooral de overeenkomsten met het Centraal Station zijn opmerkelijk, zoals de torens met spitse daken en de grote kleurige wijzerplaat aan één daarvan, al is de andere toren in Amsterdam voorzien van een windwijzerplaat.

Wijzerplaat linkertoren (Arjan den Boer)

Het L-vormige gebouw is vooral aan de zijde van de F.C. Dondersstraat rijk gedecoreerd in neorenaissance-stijl. De voet is voorzien van rustica: ruw bewerkte natuursteen als basis, terwijl de gevel naar boven toe steeds verfijnder wordt. De bogen boven de kruisvensters zijn gevuld met een bakstenen ruitpatroon en hebben sluitstenen met monsterkoppen die lijken op waterspuwers van middeleeuwse kathedralen. De twee torens bevatten hoge rondboogvensters met glas-in-lood. Over de hele gevel zitten smeedijzeren muurankers, terwijl ook de daken bekroond worden met sierlijk smeedwerk.

Decoraties rond de hoofdingang (Arjan den Boer)

Behalve twee grote gevelstenen aan de torens zijn aan weerszijden van de hoofdingang stenen aangebracht met de jaartallen 1859 en 1894, het oprichtingsjaar van het oogziekenhuis en het openingsjaar van het nieuwe gebouw. Een opvallend element boven de voordeur vormt de Snellenboog, een oogheelkundig meetinstrument dat was ontworpen door de geneesheer-directeur Herman Snellen. De boog kan ook worden gezien als een symbool voor de zon, de bron van het licht.

Collegezaal en behandelkamers

De belangrijkste ruimtes waren op de begane grond, met in het midden de collegezaal. Deze was via de garderobe direct met de entree verbonden. Aan weerszijden waren de behandelkamers: links de polikliniek en rechts voor de interne patiënten. De behandelruimtes beschikten elk over een afgescheiden oogspiegelkamertje waar het netvlies kon worden geïnspecteerd. De drie zalen waren door grote openingen zonder deuren met elkaar verbonden. Ook in de collegezaal, met enkele tientallen houten stoelen voor de medische studenten, vonden soms behandelingen plaats. Er stonden stellages met letterkaarten en medische instructieplaten.

De collegezaal rond 1900 (collectie Driestar BV)

De gepleisterde wanden waren oorspronkelijk versierd met sjabloonschilderingen, terwijl boven de deuropeningen gipsreliëfs zaten van bekende oogheelkundigen, met natuurlijk F.C. Donders boven de centrale deur. Rondom de deuropeningen en op de pilasters (muurpijlers) waren imitatie-natuursteenblokken geschilderd. Bovenaan de pijlers rustten de plafondbalken op natuurstenen consoles met bladmotieven, in de collegezaal rood en geel beschilderd. In andere ruimtes waren de consoles eenvoudiger met meer geabstraheerde vormen.

Doorkijkje behandelkamers en collegezaal (collectie Driestar BV)

Bij het weghalen van systeemplafonds zijn onlangs de oorspronkelijke consoles en balken deels weer tevoorschijn gekomen. De houten balken zijn overigens schijn: het zijn stalen binten met een houten omhulsel. Waar Pierre Cuypers het in station Amsterdam Centraal en Kasteel de Haar al aandurfde om stalen balken zichtbaar te laten — wel beschilderd met decoraties — koos Kruijf er nog voor ze weg te werken achter hout. Het streven is om de consoles en balken in het gerenoveerde Ooglijdersgasthuis deels weer zichtbaar te maken als herinnering aan de verder verdwenen interieurdecoraties anno 1894.

Console en balk uit 1894 (Arjan den Boer)

Ziekenzalen en operatiekamer

Op de eerste verdieping van de hoofdvleugel waren de ziekenzalen, links voor de mannen en rechts voor vrouwen, elk met een eigen conversatie- en eetzaal. Deze ruimtes hebben balkons, waar op de bakstenen buitenmuur veel patiënten hun naam hebben achtergelaten. De meeste namen zijn nog goed te ontcijferen. Sommige gaan terug tot de vorige eeuwwisseling, andere werden de afgelopen decennia gezet door Hogeschool-studenten tijdens hun rookpauzes. De namenmuur vormt een bijzondere documentatie van de alledaagse gebruikers van het gebouw door de jaren heen.

Muur met namen van patiënten (Arjan den Boer)

Ook op de tweede etage waren ziekenzalen, speciaal bedoeld voor geopereerde patiënten. In het midden van deze verdieping lag namelijk de operatiekamer, die geheel zwart was geschilderd om lichtverblinding te voorkomen. Het is wat dat betreft opmerkelijk dat artsen en verpleegsters er wel helwitte kleding droegen. Een tijdschrift schreef bij een foto van een operatie, ter gelegenheid van het jubileum van het Ooglijdersgasthuis in 1933: “In de 75 jaar van haar bestaan werden in de stichting niet minder dan 32.000 operaties verricht; in deze zaal verscheen bij menig patient weer licht in het jarenlang doode oog.”

De zwarte operatiekamer in 1933 (Het Utrechts Archief)

Trappenhuis en klok

De twee traptorens waren oorspronkelijk met elkaar verbonden door een lange gang langs de voorgevel. Net als deze gang zijn de trappenhuizen in de jaren zestig ingrijpend veranderd, maar de grote glas-in-loodvensters zijn er nog. In de gestileerde bloemmotieven aan de boven- en onderkant is volgens sommigen de lotus herkenbaar, maar zouden het geen irissen kunnen zijn als verwijzing naar het gelijkname orgaan in het menselijk oog? Dit regenboogvlies bepaalt de kleur van het oog, terwijl de dominerende kleuren van het glas-in-rood groen, blauw, bruin en paars zijn, aangevuld met geel.

Glas-in-lood in het trappenhuis (Arjan den Boer)

De linkertoren, die exact in het verlengde van de F.C. Dondersstraat staat, is aan de gevel voorzien van een grote wijzerplaat, terwijl achter de galmgaten een luiklok hangt. Deze slaat nog altijd elk (half) uur, waarbij er een flinke trilling door het hele gebouw gaat. Dit roept niet alleen de vraag op of de rust van de patiënten er destijds niet door werd verstoord, maar ook of de toekomstige eigenaren van de appartementen dit zullen waarderen. De ontwikkelaar wil de beslissing over het blijven luiden van de klok dan ook overlaten aan de bewoners.

De luiklok in de toren (Arjan den Boer)

Regenten- en directeurskamer

In de zijvleugel langs de Bleyenburgstraat waren op de begane grond de werk-, zit- en slaapkamer van de directeur, en op de eerste verdieping de dito kamers van de arts. Daar was ook de regentenzaal, waar het bestuur van het Ooglijdersgasthuis vergaderde. Dit is nu de enige ruimte waar het oorspronkelijke interieur nog geheel aanwezig is: balkenplafond, parketvloer, wandbetimmering en bibliotheekkasten. Rond de grote tafel staan stoelen met op de leren rugleuning de Snellenboog als beeldmerk van het Ooglijdersgasthuis. Ook hangen er nog sierlijk gesmede lampen, waar op oude foto’s gaslampenglazen uitsteken maar die later zijn omgebouwd. De natuurstenen schouw is helaas verdwenen en het behang werd vernieuwd omdat het in slechte staat verkeerde. Een stukje van het oorspronkelijke behang is ingelijst bewaard gebleven.

De regentenkamer in 2018 (Arjan den Boer)

Op de hoek van de voor- en zijgevel aan de Bleyenburgstraat zit een achthoekig torentje dat in het niet valt bij de grote rechthoekige traptoren. Het is haast een groot uitgevallen erker. Waarschijnlijk bedacht de architect het torentje omdat hij een ‘harde’ hoek wilde vermijden. Volgens de bouwtekening dienden de kamertjes op de vier verdiepingen van het torentje als ‘antichambre’, maar feitelijk konden ze niet als wachtkamertje dienen omdat ze alleen vanuit de aangrenzende kamers zelf bereikbaar zijn. Later werd een van de torenkamertjes gebruikt als ‘rustruimte’ voor het personeel.

Hoektorentje en torenkamertje (Arjan den Boer)

Uitbreidingen en verbouwingen

In de 20e eeuw werd het Ooglijdersgasthuis meermaals uitgebreid en aangepast aan de eisen van de tijd. De eerste uitbreiding, een ‘barak’ aan de Cornelis Evertsenstraat, werd in 1902 nog in passende stijl door Kruijf zelf ontworpen. Dit gebouw is later gesloopt. In de jaren dertig realiseerde Hermann Friedrich Mertens enkele verbouwingen en vervolgens een heel nieuw bouwdeel aan de Bleyenburgstraat. Mertens was in Utrecht ook verantwoordelijk voor de Wilhelminakerk, de huishoudschool aan de Laan van Puntenburg en de Lubro-fabriek. Zijn stijl was verwant aan de Nieuwe Zakelijkheid, waardoor de uitbreiding in 1938 sterk contrasteerde met het oorspronkelijke gebouw. Het kreeg bijvoorbeeld dunne stalen kozijnen, een plat dak en op de tweede verdieping een ingesprongen galerij met betegelde zuilen. Door het gebruik van rode baksteen vormde het complex toch één geheel.

Entree aan de Bleyenburgstraat (Arjan den Boer)

In de jaren zestig was het de architect Sjoerd Wouda (1915-1987) die het Ooglijdersgasthuis eerst intern moderniseerde — ten koste van het oorspronkelijke interieur — en vervolgens een nieuwe polikliniek bouwde op het binnenterrein. Wouda realiseerde zijn bekendste gebouwen op de Uithof, zoals het langgerekte Transitorium I. Maar zijn bureau, waar zo’n vijftig mensen werkten, deed ook veel verbouwingen en uitbreidingen aan het (oude) Academisch Ziekenhuis, het Willem Arntzhuis en de Stadsschouwburg. De polikliniek bij het Ooglijdergasthuis uit 1964 is een laag maar breed paviljoen dat half onder de grond ligt. De muren bestaan grotendeels uit glas, waardoor het binnen ruim en licht is. Het functionalistische bouwwerk wijkt sterk af van het oude hoofdgebouw, maar door de platheid en transparantie stelt het zich bescheiden op.

Het Wouda-paviljoen, de voormalige polikliniek (foto Driestar BV)

Hogeschool en herbestemming

Na 95 jaar aan de F.C. Dondersstraat verhuisde het Ooglijdersgasthuis in 1989 naar de Uithof als onderdeel van het Academisch Ziekenhuis Utrecht. Het oude gebouw werd gekocht door de Hogeschool Utrecht, die het in 1997 restaureerde en de bouwsels aan de Cornelis Evertsenstraat verving door een nieuwe vleugel. Tot 2015 zaten er zo’n 1.100 studenten van de faculteit Institute for Life Sciences & Chemistry. In het Wouda-paviljoen was een laboratorium. Vooruitlopend op de voorgenomen verhuizing naar de Uithof verkocht de hogeschool het pand in 2011 aan investeringsmaatschappij Driestar, om het nog enkele jaren van hen te huren.

Voorgevel F.C. Dondersstraat (Arjan den Boer)

De nieuwe eigenaar wilde het gebouwencomplex oorspronkelijk als onderwijspand of kantoorruimte verhuren, of als een hotel, maar deze opties vielen een voor een af. Uiteindelijk restte een herbestemming tot appartementen en woningen. Voor dit gecompliceerde project — vanwege de veelvormigheid en de randvoorwaarden als rijksmonument — is het Ontwerpteam Donders gevormd met daarin de Utrechtse architecten Jan Wijnand Groenendaal en Ronald Willemsen.

Het nog mistroostige binnenterrein (Arjan den Boer)

In het eigenlijke Ooglijdersgasthuis komen 34 appartementen, waarbij de oude gangen, de vestibule en regentenkamer behouden blijven. In het Wouda-paviljoen op het binnenterrein, dat een tuin wordt, komen vier ruime woningen. Achteraan moet de vleugel uit de jaren negentig wijken voor een klein appartementengebouw met parkeergarage en elf stadswoningen aan de Evertsenstraat. De 55 wooneenheden krijgen een oppervlakte van 70 tot 350 vierkante meter. De omgevingsvergunning is onlangs vastgesteld; de verkoop en eerste werkzaamheden zullen begin 2019 van start gaan. Het Ooglijdersgasthuis krijgt dus een nieuwe bestemming, maar aan de imposante voorgevel met z’n torens zal niets veranderen.

Arjan den Boer

Arjan den Boer

Arjan den Boer is publicist over geschiedenis, design, monumenten en architectuur. Voor DUIC schrijft hij dit jaar over verdwenen villa's in Utrecht.

Profiel

6 Reacties

Reageren
  1. Th. J. Poort

    ThP: Mooi artikel Arjan. Alleen schrijf over omgebouwde olielampen, vanwege het ontbrekende lampenglas, maar dit zijn duidelijk omgebouwde gaslampen. De gaslampen hadden ook een lampenglas.

  2. Luuk Upuuk

    Heb in de jaren 60 daar vele orthoptische behandelingen ondergaan. Na een operatie ivm een scheel oog, beginnend met 3x per week, eerst nog in het oorspronkelijke deel en vanaf 1964 in de polikliniek. Weet niet meer hoe lang het geduurd heeft, maar voor mijn gevoel toch wel minimaal een jaar

  3. R

    Leuk artikel, thanx!

  4. Arjan den Boer

    @ Th. J. Poort: dank, ik heb het aangepast!

  5. Raya

    Is een rondleiding mogelijk?

  6. Jannie T. Faber-de Vries

    Als meisje van 17 (1963) heb ik in het Ooglijdersgast op de kinderafdeling gewerkt. Ik werd daar geplaatst om het Diaconaal jaar te doen. Ik vond het fantastisch. Er ging een wereld voor me open.

Plaats een reactie

Lees voor u reageert onze algemene voorwaarden. Alle reacties worden vooraf gemodereerd. Uw IP adres is geregistreerd (wordt niet gepubliceerd).