Het Utrechts Stadsdichtersgilde werd in 2009 opgericht door de eerste stadsdichter van Utrecht, Ingmar Heytze. Het dichtersgilde zet zich in voor de zichtbaarheid van dichtkunst in de stad. Bij DUIC vragen we iedere maand een van de dichters zich voor te stellen en publiceren we een gedicht over de stad. In deze aflevering dichter en jurist Europees recht aan de Universiteit Utrecht: Hanneke van Eijken. Ze publiceerde twee dichtbundels: Papieren veulens en Kozijnen van krijt.
Hoe ben je begonnen met dichten?
“Sinds ik me kan herinneren loop ik al rond met boeken, op mijn vijfde wilde ik al heel erg graag zelf lezen – dus leerde ik de verhaaltjes uit mijn hoofd die me werden voorgelezen en deed dan alsof ik het zelf al kon. In mijn fotoalbums zie je me op allerlei vakanties in het gras liggen met mijn neus in een boek. Dat zat er al zo vroeg in. Ik heb alle boeken van Thea Beckman en Jan Terlouw verslonden, maar ook ‘De Vijf’ en eigenlijk alles waar ik mijn hand op kon leggen. Ik vond het geweldig dat het mogelijk was om hele werelden te scheppen met alleen maar letters. En die fascinatie heb ik nog steeds met taal. Als kind droomde ik ervan om politie te paard of schrijver te worden. Dat laatste is gelukt, al schrijf ik geen kinderboeken, maar poëzie (en juridische, academische boeken en artikelen). Dus in een hele andere vorm dan ik toen dacht.”
Waar kunnen Utrechters je van kennen?
“Utrechters kunnen me kennen van het gedicht dat in de gevel van het Bartholomeus Gasthuis staat gehakt, in de Lange Smeestraat, of als een van de dichters die een gedicht schreef voor de plastic walvis bij TivoliVredenburg (gemaakt als afscheidsode aan het kunstwerk dat in september vorig jaar vertrok uit de stad en hieronder te lezen, red.). Ik schrijf inmiddels aan mijn derde poëziebundel ‘De hemel is je talisman’, dat zijn weer hele andere gedichten dan opdrachtgedichten. Als stadsdichter krijg je soms echt bijzondere opdrachten. Ik las onlangs een gedicht voor bij de eenzame uitvaart van een Utrechtse man die op Valentijnsdag overleed. Er was geen familie of vrienden en in een dergelijk geval wordt een van de Utrechtse dichters gevraagd om een gedicht te schrijven als een laatste eerbetoon. Het is treurig, maar ook mooi dat je dan toch nog iets kan doen om iemand een laatste groet, een eerbetoon te brengen. In dit geval kwamen er uiteindelijk toch nog een aantal buren langs bij de uitvaart, maar dat is niet altijd het geval.”
Wat typeert je gedichten?
“Mijn gedichten zijn teder, hebben een dreigende ondertoon, maar zijn vooral helder, al vind ik dat de lezer natuurlijk zelf mag beoordelen hoe mijn gedichten te lezen zijn. Sinds ik moeder ben klinken mijn kinderen natuurlijk meer door in mijn poëzie, dat vind ik ook mooi, dat poëzie in verschillende fases ook weer nieuwe thema’s kan krijgen. Poëzie schrijven is heel vrij, de jurist in mij vindt dat heerlijk, al blijf ik wel een dichter die echt ambachtelijk blijft schaven totdat iedere komma er goed staat.”
Skyscraper
Je hand is een schelp
waarin oceanen ruisen, je bestaat uit waterstof
en cellen, we zijn een golf in de tijd
mijn longen zijn van plastic, mijn hart
is een blauw hobbelpaard, tussen mijn kunststof kaken
hangen gordijnen van baleinen, ik heb flippers, jerrycans
en plastic flessen aan mijn vinnen en ik vertel je een verhaal
over hoe we allen bestaan uit water, over de diepte
in oceanen die ik ken, de koele plekken
de ruwe tong van golven, het oppervlak
dat zich voor me openvouwt
we zoeken steeds minder naar land, maar we zingen
steeds harder
we jagen de toekomst als luchtbellen voor ons uit
en drijven dagen als kleine vissen bij elkaar
leg je hoofd op de kade, lees de waterparels
die ik voor jou achterliet
dit is een zoogdiercode, het zijn noten van mijn ademkreet, een walvislied
een brief aan de toekomst voor wie dit leest
geen Reacties
ReagerenEr zijn nog geen reacties geplaatst.