De oude vleugel van het politiebureau langs de Bergstraat was ooit de nieuwe vleugel. Deze werd in 1957 gebouwd als uitbreiding op het hoofdbureau van gemeente-architect Planjer uit 1931. Het hoofdgebouw maakte in 1984 plaats voor het huidige bureau, maar de jaren vijftig-vleugel bleef. In het trappenhuis bevinden zich nog enkele bijzondere ‘macromozaïeken’.
Op advies van de gemeentelijke commissie voor Beeldende Kunst en Kunstnijverheid kreeg de kunstenaar Perdok in 1958 opdracht voor wandkunstwerken over ‘verkeer in de grote stad’. In de nieuwe bureauvleugel werd namelijk de verkeerspolitie ondergebracht. In 1954 was de percentageregeling ingevoerd, die inhield dat 1,5% van de bouwsom van overheidsgebouwen beschikbaar was voor monumentale kunst. Bij het politiebureau kwam deze kunst voor het eerst aan de binnenkant in plaats van buiten. De invulling en materiaalkeuze werden aan de kunstenaar gelaten.
Perdok was eigenlijk Henk Schellevis (1913-2011). Hij groeide op aan de Plompetorengracht en begon in 1930 aan de Rijksnormaalschool in Amsterdam met de opleiding tot tekenleraar, die hij als ‘dressuur’ ervoer. Terug in Utrecht werkte hij als vrij kunstenaar en docent, onder meer bij de Vrije Academie aan de Nieuwegracht. Vanwege zijn ‘vervreemdende’ schilderijen, en omdat hij bijdroeg aan het surrealistische blad De Schone Zakdoek, werd Perdok een surrealist genoemd. Later zei hij zelf: ‘Ik heb mij nooit surrealist gevoeld. Ik zie wel dat in elke kunst surrealistische elementen zitten.’
Het pseudoniem Perdok ontstond tijdens de mobilisatie van 1939 toen Schellevis in de gevangenis dienstweigeraars (pacifisten) bezocht. Eén van hen heette Perdok. ‘Die naam heb ik van hem genomen, omdat ik dat een heel mooi, kort letterbeeld vond. Later heb ik ontdekt dat in die naam Perdok misschien wel onbewust twee namen van schilders vervat zijn die op mij veel invloed gehad hebben: Picasso en Pyke Koch,’ vertelde hij in 1986 aan Piet Calis.

In de jaren vijftig werd Schellevis in Amsterdam docent en ook directeur van het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, de latere Gerrit Rietveld Academie. Tot zijn leerlingen behoorden Ger van Elk, Jan des Bouvrie en ook Wim T. Schippers, die hem z’n favoriete leraar noemde: ‘Geweldige man, goeie herinneringen aan’.
Over Perdoks werk in het trappenhuis van het Utrechtse politiebureau schreef Jan Meulenbelt, chef van het gemeentelijke bureau Culturele Zaken en dichter: ‘Met de vrijheid die Perdok bij deze opdracht kreeg wist hij aanvankelijk nauwelijks raad. Dat bleek wel uit de onvrije wijze waarop hij de eerste schetsen maakte: stijve nauwgezetheden zonder kraak of smaak. Na enige weken evenwel kwam zijn hand los en maakte hij tekening na tekening, gouache na gouache, die het stadsverkeer tot uitgangspunt hadden, maar niet als stadsgezichten waren bedoeld. Men had hem immers niet om plaatjes maar om kunstwerken gevraagd.’
Flitsend-rap
De kunstenaar koos vijf onderwerpen: een verkeersongeval, spelende kinderen, stoplichten, fietsers en overstekende voetgangers. De schetsen die Perdok maakte werden tentoongesteld bij Kunstliefde aan de Nobelstraat. Volgens het Utrechts Nieuwsblad was Perdok ‘vooral geboeid door de bewegingsdynamiek van het moderne verkeer. Men krijgt de indruk dat veel van deze studies even flitsend-rap willen zijn als de signalen waarvan het stadsverkeer zich bedient.’ De recensent prees de gevarieerde aanpak, van bijna abstract tot herkenbaar decoratief, waarbij het lijnenspel ‘soms een dansende allure’ had. De kop van het artikel sprak van een ‘verkeers-symfonie’.
Na het ontwerp volgde de uitvoering als vijf duurzame wandkunstwerken. Perdok experimenteerde met technici van een Amsterdams laboratorium met verf en glas bij hoge temperaturen. Zo ontstonden ‘glastegelmozaïeken’ die niet zoals gebruikelijk uit kleine stukjes bestonden, maar uit grote vlakken. Dit wordt wel macromozaïek genoemd. De techniek laat zich niet exact achterhalen, maar het lijkt erop dat glaspoeder op een keramische ondergrond is gebruikt. De beschildering in zwart, wit en grijstinten zit op de voorzijde en niet achterop, zoals bij vermurail (muurglas). De losse delen werden op de muur geplakt.
Twee van de vijf werken zitten er nog; de andere zijn bij verbouwingen verloren gegaan. Het mozaïek van voetgangers op een zebrapad is verdwenen, net als dat met een trottoir vol spelende kinderen. Van de weergave van een verkeersongeval — ‘de veroorzaakte chaos zeer levendig voorgesteld’ — is zelfs geen foto bekend. Het mozaïek met stoplichten bleef bewaard, al wordt het zicht tegenwoordig belemmerd door een verwarmingsbuis en een liftkoker. Het werk met fietsers is ook nog aanwezig, maar hieruit ontbreken twee stukken. Het is jammer dat de kunstwerken, voor zover ze al bewaard bleven, zo’n teruggetrokken bestaan leiden in een stil trappenhuis.
2 Reacties
ReagerenElke keer verrassend te lezen. Mijn compliment voor mooie serie over (deels verdwenen) monumentale kunstwerken in Utrecht.
Mooi artikel! Inderdaad erg leuk om zo steeds meer over je eigen stad te leren. Goed bezig Arjan!