Utrecht telt meer dan vijftig verdwenen musea. Ze zijn opgeheven, verhuisd of gefuseerd. Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor de voorgangers van het Centraal Museum, terwijl het Aboriginal Art Museum een recent voorbeeld is van een sluiting. Verschillende nog elders bestaande musea zijn ooit in Utrecht begonnen. Dit jaar schrijft Arjan den Boer op deze plek over bekende en onbekende verdwenen musea.
Momenteel wordt het Utrechtse stadhuis gerenoveerd. Dit gebouw dateert uit 1830, althans het deel met de natuurstenen voorgevel die op een Griekse tempel lijkt. Stadsarchitect Johannes van Embden bouwde het op de plek van enkele oudere panden die daarvoor als stadhuis dienden. In 1838 opende het Stedelijk Museum van Oudheden in het stadhuis. Het was het eerste stadsmuseum van Nederland, nog vóór bijvoorbeeld Dordrecht (1842) en Den Haag (1851). Toch was het niet het allereerste museum van Utrecht: in de Statenkamer aan het Janskerkhof zat sinds 1816 een zoölogisch museum, en een eeuw eerder was er al het rariteitenkabinet van Nicolas Chevalier aan de Nieuwegracht.
Van Asch van Wijck
Het Stedelijk Museum van Oudheden was te danken aan burgemeester Hubert Matthijs Adriaan Jan van Asch van Wijck (1774-1843). Hij had een grote historische belangstelling en begon de verzameling oudheden als onderdeel van het stadsarchief. Hij was dan ook alleen geïnteresseerd in kunstwerken als er een direct verband was met de stadsgeschiedenis. Tot de eerste aanwinsten uit 1830 behoorden een portret van keizer Hendrik IV en een schilderij van de Voetwassing, waarbij het vooral ging om de afgebeelde opdrachtgevers. Het verzamelen van ‘algemene’ schilderijen liet Van Asch van Wijck over aan het genootschap Kunstliefde. Dat verklaart waarom hij zo onverstandig was een schenking van verzamelaar Frans Jacob Otto Boijmans af te wijzen. Deze collectie ging uiteindelijk naar Rotterdam en zou de basis vormen voor Museum Boijmans Van Beuningen.
Na enkele jaren verzamelen begon het museum in vier kamers op de hoek van de Stadhuisbrug en Oudkerkhof, op de tweede verdieping waar ook de archiefkamers waren. Volgens de Utrechtsche Courant waren bij de opening ‘allen verwonderd over den rijkdom van voorwerpen die men hier aantrof, en prijzende, als uit eenen mond, de belangeloze zorgen des Burgemeesters’. Er waren 120 objecten tentoongesteld, verdeeld over drie groepen: beeldhouwwerken (meest bouwfragmenten), schilderijen en tekeningen. Tot die laatste behoorden de kerkinterieurs van Saenredam en Saftlevens tekeningen van de ingestorte Domkerk. Het museum was weinig open: alleen enkele uren op woensdagmiddag. De toegangsprijs bedroeg 10 cent, maar bezoekers waren verplicht voor 25 cent de (summiere) catalogus aan te schaffen. Dit laatste gold echter niet voor vrouwen — het was immers zeer ongebruikelijk dat zij zelfstandig een museum bezochten. Kinderen tot 14 jaar waren helemaal niet welkom! De enkele honderden bezoekers per jaar waren vooral welgestelden, bestuurders, wetenschappers en buitenlanders.
Samuel Muller
Na het overlijden van Van Asch van Wijk werd het museum nog uitgebreid met een muntencollectie en een kamer met Romeinse archeologische vondsten van het Provinciaal Oudheidkundig Genootschap. Na verloop van tijd verwaterde de aandacht voor het museum echter. De aangestelde archiefambtenaar deed het museumwerk er maar zijdelings bij. Aanwinsten werden gebrekkig geregistreerd en opgeslagen, soms zelfs op de binnenplaats.
In 1874 keerde het tij met de komst van de jonge maar voortvarende archivaris Samuel Muller (1848-1922). Zijn belang voor zowel archief als museum kan moeilijk overschat worden. Hij breidde de collecties uit, bracht de inventaris en catalogus op orde en moderniseerde de werkwijze. Gevolg was wel dat de krappe behuizing een steeds groter knelpunt werd. Het aantal tentoongestelde voorwerpen verveelvoudigde, maar voor bezoekers was nauwelijks meer ruimte. Muller sprak zelf van een ‘pakhuis’.
In 1891 verhuisde het museum daarom naar een ruimer onderkomen met allure: voormalig buitenhuis Het Hoogeland langs de Biltstraat. De straatnaam Museumlaan herinnert hier tegenwoordig nog aan. Muller richtte het nieuwe museum in met stijlkamers van verschillende periodes, destijds zeer vernieuwend. Zo slaagde hij erin ‘het museum te herscheppen van eene halfvergane curiositeit in een waarlijk populaire gelegenheid’. De oude museumzalen waren voor vertrek nog vastgelegd door de tekenaar Anthony Grolman.
In 1921 zou het stedelijk museum samengevoegd worden met andere collecties, zoals die van Kunstliefde en het Aartsbisschoppelijk Museum. Zo ontstond het Centraal Museum in het voormalige Agnietenklooster, een idee van Muller. Bijna alle objecten van het Stedelijk Museum van Oudheden zijn nog steeds in bezit van het Centraal Museum, al is de tekeningencollectie bij Het Utrechts Archief terechtgekomen.
2 Reacties
ReagerenWeer zo’n interessant artikel Arjan! Blijf doorgaan bij Duic ajb!
Heeft het Stadhuis al een nieuwe bestemming ? Maak het – opnieuw dus – hét historisch museum van Utrecht ! Kan het Centraal Museum zich concentreren op wat ze daar het liefste doen: moderne kunst c.a.