Wie goed doet goed ontmoet: het levensverhaal van de Utrechtse hoogleraar Jan Bleuland Wie goed doet goed ontmoet: het levensverhaal van de Utrechtse hoogleraar Jan Bleuland

Wie goed doet goed ontmoet: het levensverhaal van de Utrechtse hoogleraar Jan Bleuland

Wie goed doet goed ontmoet: het levensverhaal van de Utrechtse hoogleraar Jan Bleuland
Dit verhaal is onderdeel van onze serie Raadsels rond roofkunst: de vele gezichten van ‘Utrechts’ schilderij MNR511 en is mogelijk gemaakt door een bijdrage van Mediafonds Provincie Utrecht. In dit verhaal kijken we naar het leven van de Utrechtse hoogleraar en mecenas Jan Bleuland.

Dit verhaal is onderdeel van onze serie Raadsels rond roofkunst: de vele gezichten van ‘Utrechts’ schilderij MNR511 en is mogelijk gemaakt door een bijdrage van Mediafonds Provincie Utrecht. In dit verhaal kijken we naar het leven van de Utrechtse hoogleraar en mecenas Jan Bleuland.

Het zal voor Jan Bleuland verdrietig zijn geweest dat hij Johannes Huibert Prins niet heeft kunnen redden, maar het is bewonderenswaardig te noemen dat hij het probeerde. De twee heren kenden elkaar in ieder geval uit het Utrechtse circuit, maar ook al eerder kruisten hun paden. Was hij een baken in Prins’ reizende bestaan en eenzame leven? Wie Bleulands levensverhaal kent, zal niet verbaasd zijn dat hij zich het lot van Prins aantrok. Liefde voor geneeskunde, kunst én de medemens loopt als een rode draad door het leven van Jan Bleuland. Dit is het verhaal van twee levens die op een soortgelijke manier begonnen, maar een heel andere afloop kenden.

Johannes Huibert Prins was iets meer dan een maand oud toen enkele tientallen kilometers verderop Jan Bleuland het levenslicht zag. Bleuland werd geboren op 20 juli 1756 in het huis De Winthondt in Gouda, als zoon van Aafje de Jong en metselaar Jasper Bleuland. Het pad dat Bleulands oom, chirurgijn Cornelis Bleuland, had gevolgd lag meer in het straatje van de jonge Bleuland en hij zou dan ook in de voetsporen van zijn oom treden. Net als de ouders van Prins hadden ook de ouders van Bleuland zo hun gedachten over de toekomst van hun zoon. Bleulands ouders vonden het beter als hij zich, nadat hij lessen had gevolgd aan de Latijnse school, eerst een tijd zou storten op het apothekersvak. Hij deed wat er van hem verlangd werd en vertrok naar Amsterdam om een opleiding van twee jaar te volgen bij een apotheker.

Na zijn terugkeer uit Amsterdam begon Jan Bleuland op 6 september 1774 aan de studie geneeskunde in Leiden. Johannes Huibert Prins was net een jaartje eerder aan dezelfde studie begonnen. Het is heel waarschijnlijk dat de twee elkaar daar, op 18-jarige leeftijd, al leerden kennen. Twee jaar na Prins promoveerde ook Bleuland. Zijn proefschrift uit 1780 ging over ‘het moeilijk of verhinderde doorslikken van spijzen’.

Zeer geliefd

Terwijl Prins zich in Den Haag afkeerde van de geneeskunde en zijn eerste schreden in het kunstenaarsvak zette, volgde Bleuland wel het geijkte pad. Hij werd stadsdokter in Gouda, waar hij meerdere wijken onder zijn hoede nam. Bleuland was zeer geliefd onder zijn collega’s, “een opregt en hartelijk vriend, door allen om zijne minzaamheid bemind”. Hij stond altijd klaar voor zieke mensen die zijn hulp nodig hadden.

In Gouda is een locatie van het Groene Hart Ziekenhuis naar Bleuland genoemd. Het onderschrift bij Bleulands portret in de hal van het ziekenhuis karakteriseert hem ten voeten uit: “In zijnen omgang met zieken was hij steeds geduldig, minzaam en menslievend; zoowel armen als rijken mogten op zijn hulpvaardigen bijstand rekenen”, valt op het bordje te lezen.

Tekst loopt door onder de afbeelding

Bron: Het Utrechts Archief

Bleuland liet zich daarbij niet uit het veld slaan door slecht weer of andere moeilijke omstandigheden. “Op uren afstands, op moeilijk en gevaarvolle wegen, en zelfs in het holst van de nacht, was hij steeds gereed de lijdende menschheid bijstand, troost en waar hij konde, herstelling en geluk toe te brengen, maakte winterregens of sneeuw de kleiwegen rondom Gouda voor rijtuigen ontoegankelijk, Bleuland zette zich onverdroten en onvermoeid te paard, en bragt op deze wijze halve en dikwijls gehele dagen door, in het getrouw volbrengen van zijnen pligt.”

Op 15 maart 1781 trouwde Jan Bleuland met zijn eerste vrouw, Adriana Cornelia Cuijpers, die hij ontmoette in Leiden. Ze kochten het huis de Arke Noach op de Westhaven in Gouda en kregen in 1783 een dochter, Aafje, vernoemd naar Bleulands moeder. Zijn vrouw Adriana Cornelia overleed kort na de bevalling. Dat was een grote klap voor Bleuland, maar in 1785 hertrouwde hij met de eveneens Leidse Catharina Blauw. Hun dochter, Henriëtte Cornelia, werd vernoemd naar Catharina’s moeder.

Succesvol maar bescheiden

Bleulands medische carrière ontwikkelde zich intussen gestaag. Hij publiceerde met enige regelmaat wetenschappelijke werken en boeken. Bijzonder daaraan was dat hij die als enige in zijn tijd liet voorzien van verhelderende tekeningen. De fascinatie voor de manier waarop voedsel zich door het lichaam voortbeweegt, bleef klaarblijkelijk ook na het schrijven van zijn proefschrift bestaan. Veel van zijn werk ging namelijk over dit proces. Bleuland werd een gevestigde naam in de wetenschap, maar zijn bescheidenheid zou hem ervan weerhouden hebben om zijn ontdekkingen bij het grote publiek bekend te maken.

Naast het werken aan wetenschappelijke publicaties hield Bleuland zich bezig met lesgeven. Hij werd in 1791 aan de universiteit van Harderwijk benoemd tot hoogleraar in de ontleed-, heel- en verloskunde. In 1793 en 1794 was hij hier ook rector magnificus. Maar toen hadden ze Bleulands hulp in Utrecht nodig. In 1795 had de medische faculteit van de universiteit in Utrecht een groot probleem, omdat de jonge hoogleraar Steven Jan van Geuns plotseling overleed. Twee hoogleraren, die al op leeftijd waren, moesten het vele werk met z’n tweeën zien te klaren en dat was een situatie die niet lang houdbaar was. De vader van de overleden Steven Jan van Geuns en eveneens hoogleraar, Matthias van Geuns, ging op zoek naar een opvolger voor zijn zoon. Al snel had hij daarvoor Jan Bleuland op het oog. “Een man van beproefde bekwaamheid, een man van naame en aan het doceeren gewend, die de eere en bloei onser faculteijd (…) kan ophouden en vermeerderen”, vond Van Geuns.

Een uitgemaakte zaak zou je zeggen, ware het niet dat de universiteit van Franeker roet in het eten dreigde te gooien. In Franeker stonden ze namelijk op het punt om Bleuland voor te dragen voor een van de medische leerstoelen. In Utrecht werd echter snel gehandeld en de aanstelling van Bleuland kwam niet veel later rond.

Op 20 november 1795 aanvaardde Bleuland zijn ambt met het uitspreken van de inaugurele rede. Daarin gaf hij aan dat hij het een eer vond om aan de Utrechtse universiteit les te mogen geven en dat dit “naderbijkomen bij het ouderlijk huis aan vrienden en verwanten vreugde, aan zijn steeds grijzer wordende ouders echter als het ware nieuw leven verschafte”. Bleuland ging in Utrecht aan de slag en doceerde grotendeels dezelfde vakken als in Harderwijk. In Utrecht ging hij echter ook lesgeven in de verloskunde en later in de heelkunde en osteologie – het vakgebied dat botten en de opbouw van het skelet bestudeert. Dat deed hij niet alleen in het Latijn, hij gaf Utrechtse chirurgijnen en vroedvrouwen ook les in het Nederlands.

Museum Bleulandium

Bleuland beschikte in Harderwijk al over een grote verzameling anatomische en dierkundige preparaten, maar in Utrecht groeide de collectie uit tot 2.600 objecten. Hij bewaarde de preparaten thuis en gebruikte ze voor onderzoek en zijn colleges. Een beschrijving van het Museum Bleulandium werd door Bleuland zelf geschreven en uitgegeven, met illustraties van de Utrechtse schilder en tekenaar Jan Hendrik Verheijen, die overigens zijn opleiding dankte aan Bleuland.

In 1816 riep Bleuland de Universiteit Utrecht op om de verzameling preparaten aan te kopen. De aanleiding hiervoor was dat de universiteit tijdens de Bataafs-Franse tijd was gedegradeerd tot hogeschool. Van koning Willem I kreeg de universiteit haar academische status terug, maar daarvoor moest Utrecht wel over een anatomische collectie beschikken. De koning stelde 30.000 gulden beschikbaar voor de aankoop. Op de vitrinekasten waarin de preparaten kwamen te staan, stond de tekst Museum Bleulandinum en (in het Latijn): ‘Vrijgevig geschonken door Koning Willem I aan de Utrechtse Academie’.

Tekst loopt door onder de afbeelding

De tekst op de Bleulandkast

Het Bleulandkabinet werd uitgestald in de voormalige Statenkamer aan Janskerkhof 3, waar later ook de collectie wasmodellen van een van Bleulands bekendste leerlingen, Petrus Koning, kwam te staan. Koning was al op twaalfjarige leeftijd bij Bleuland in dienst gekomen als hulpje bij de anatomie en groeide onder leiding van Bleuland uit tot een vooraanstaand patholoog-anatoom. De helft van de Bleulandcollectie verhuisde in 1951 naar het Universiteitsmuseum. Het Bleulandkabinet is nu onderdeel van het Universiteitsmuseum, maar de wasmodellen en medische preparaten zijn bij de medische faculteit gebleven. Die vormen samen het Museum Bleulandium, dat in het UMC Utrecht bewaard wordt.

Lodewijk Napoleon

Bleuland had naast het hoogleraarschap verschillende andere functies. Hij organiseerde dertig jaar lang openbare anatomische lessen die door vele studenten bezocht werden en hij bleef al die tijd als arts werken. In 1800 werd hij directeur van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Wetenschappen en hij was twee keer rector magnificus van de universiteit in Utrecht.

Het aanzien dat Bleuland genoot in de Utrechtse academische kringen had nog een andere aanstelling tot gevolg. Op 18 februari 1807 werd Bleuland een van de drie consulterende chirurgijnen van koning Lodewijk Napoleon. Een belangrijke functie, want zijn gezondheid was voor de koning een onuitputtelijke bron van zorg. Lodewijk Napoleon kampte met verschillende kwalen, waaronder een wervelbeschadiging, reuma en een geslachtsziekte die leidde tot uitvalsverschijnselen. Om gezondheidsredenen verhuisde de koning in 1807 naar Utrecht. In de tijd dat de koning in Utrecht verbleef, dronk hij alleen het zuiverste drinkwater van de stad, naar verluidt het water uit de pomp op de Mariaplaats.

Hoewel Bleulands aanstelling dus al in februari beklonken was, duurde het even voordat hij zelf op de hoogte werd gebracht. Het nieuws van de aanstelling was al in verschillende stadscouranten verschenen, maar niet in de Utrechtsche Courant, en ook op andere manieren was het nieuws nog niet tot hem gekomen. Uit een brief die Bleuland op 30 mei 1807 schreef in antwoord op de grootmeester van koning Lodewijk Napoleon, De Sénégra, blijkt in ieder geval dat hij tot halverwege mei nog niet op de hoogte was van de aanstelling. Waarom De Sénégra Bleuland pas zo laat een brief stuurde met het nieuws is niet helemaal duidelijk, maar de aanstelling werd met vreugde ontvangen. Een agreable nouvelle, noemde Bleuland het.

Mecenas

Naast zijn drukke wetenschappelijke carrière zag Bleuland ook nog kans om tijd te besteden aan zijn andere grote liefde: de kunst. In 1807 was hij een van de oprichters van het genootschap Kunstliefde. Dit genootschap kan gezien worden als opvolger van het Schilderscollege, waar Johannes Huibert Prins in de laatste jaren van zijn leven nog lid van is geweest.

Bleuland had grote belangstelling voor de teken- en schilderkunst. Tekenen deed hij zelf niet, maar vanwege de anatomische tekeningen in zijn wetenschappelijke werken kwam hij wel in contact met verschillende kunstenaars. Bleuland genoot niet alleen van de kunstwerken, hij was ook nauw betrokken bij het leven van de kunstenaars zelf. Hij was een mecenas: hij ondersteunde hen financieel, zodat zij een opleiding konden volgen en kocht schilderijen van jonge kunstenaars. Ook gaf hij hun, zoals in het geval van Jan Hendrik Verheijen, opdrachten voor tekeningen die hij gebruikte bij de beschrijving van de in het Museum Bleulandium verzamelde preparaten.

De kunstminnende Bleuland, die daarnaast altijd voor de zwakkeren klaarstond, moet zich het lot van schilder Johannes Huibert Prins hebben aangetrokken want ook hem schoot hij te hulp. Toen Prins zijn laatste jaren zat te slijten in herberg Het Misverstand, zocht Bleuland hem op. Bleuland liet Prins in 1803 een portret maken van hem en zijn eerdergenoemde leerling Petrus Koning. Mogelijk probeerde Bleuland Prins op die manier aan nieuwe klanten te helpen, er was immers altijd vraag naar portretschilders, maar dat mocht niet baten. Het portret van Bleuland en Koning is voor zover bekend het enige dat Prins maakte. Het werk bevindt zich nu in de collectie van het Kröller-Müller Museum in Otterlo.

Tekst loopt door onder de afbeelding

Het portret dat Johannes Huibert Prins maakte van Jan Bleuland en Petrus Koning

In de Bataafs-Franse tijd zag Bleuland met lede ogen aan hoe laag de kunstwerken van Hollandse meesters werden gewaardeerd. Hij probeerde daar verandering in te brengen door de schilderijen in zijn eigen verzameling op te nemen. Toen de waardering voor de Hollandse en Vlaamse school weer opleefde, trok een nieuwe tendens Bleulands aandacht. Tot zijn grote spijt vielen verschillende rijke Nederlandse kunstverzamelingen namelijk in buitenlandse handen. Bleuland probeerde dit tij te keren. Hij zocht zijn vrienden in kunstenaarskringen en ging in huiselijke sfeer urenlang met schilders in gesprek over het belang van kunst. Bleuland verzamelde in vijftig jaar tijd dan ook vele honderden schilderijen en tekeningen van vaak jonge kunstenaars als Jan Hendrik Verheijen en Jan Kobell, maar ook Govert Flink en Rembrandt. En Johannes Huibert Prins.

Laatste jaren

Dertig jaar lang was Bleuland hoogleraar in Utrecht, maar in 1826 ging hij met emeritaat. Hij stopte met zijn colleges. Hoe geliefd Bleuland onder studenten was en bleef, bleek ook negen jaar later nog, tijdens de viering van zijn 40-jarig jubileum bij de universiteit in Utrecht. De studenten brachten hem onder het licht van toortsen een heuse serenade. Aangezien Bleuland al negen jaar eerder stopte met het geven van colleges, had geen van deze studenten direct onderwijs bij hem gevolgd. Dat maakte dat Bleuland de verering des te meer op prijs stelde.

De laatste periode van zijn leven besteedde Bleuland vooral nog aandacht aan de kunst. Toen het moment kwam dat hij de verblijven in zijn huis waar zijn kunstwerken stonden niet meer kon bezoeken, zorgde hij dat zijn schilderijen naar hem kwamen. Op “uitdrukkelijk verzoek” van Bleuland werd er elke dag een ander schilderij in de woonkamer neergezet, “waarover hij zich als het ware kinderlijk verheugen en zich daarmede gedurende eenen ganschen dag verlustigen konde”. Bleuland overleed op 82-jarige leeftijd, te midden van zijn familieleden, op 8 november 1838. Hij werd begraven op begraafplaats Soestbergen in Utrecht.

Veiling

Vanaf 6 mei 1839, een half jaar na Bleulands dood, werd zijn kunstcollectie geveild. Dat gebeurde in zijn woonhuis, Herenstraat A 1172, tegenwoordig nummer 25, in Utrecht. In de weken voorafgaand aan de veiling hadden belangstellenden de kans om de kunstcollectie te bezichtigen en vanaf 6 mei 1839 begonnen de veilingdagen. ’s Ochtends gingen de schilderijen onder de hamer en ’s avonds was het de beurt aan de tekeningen en prenten. Wie het hoogste bod uitbracht, was verplicht het werk af te nemen. Alle werken die niet werden opgehaald, zouden opnieuw geveild worden.

Tekst loopt door onder de afbeelding

De tekening van Willem Roelofs uit 1839 bij de veiling van Bleulands schilderijen. Bron: Het Utrechts Archief

Drie dagen lang verzamelden kunstliefhebbers en belangstellenden zich in het voormalige woonhuis van Bleuland. Een tekening van de veiling, gemaakt door Willem Roelofs, laat zien dat het er behoorlijk druk moet zijn geweest. De kunstveiling bracht 72.000 gulden op, wat voor die tijd een enorm bedrag was. Uit een begeleidend schrijven bij de veilingcatalogus blijkt nog een laatste keer hoeveel waardering er voor Bleuland was. “Men zal het de beschrijvers vergeven dat zij een enkel woord gezegd hebben van hem wiens verzameling thans in vele handen zal overgaan. Naar hun oordeel was het hier gepast de gedachtenis van den nuttigen en steeds arbeidszamen man te vereeren, en tevens regt te laten wedervaren aan dien vriend der kunstenaars en voorstander der kunsten.”

De kunstcollectie van Jan Bleuland bestond uit honderden werken van tientallen kunstenaars. In de collectie zaten vier schilderijen en zes prenten van Johannes Huibert Prins. Maar het schilderij dat in het Louvre hangt, zat er niet tussen.

Gekoppelde berichten

7 Reacties

Reageren
  1. Leo Hendriks

    Bijzonder leuk die verhalen over Prins en Bleuland! Zit veel kennis van zaken achter!

  2. Peter van Zoest

    Waarom zo’n ellenlang geschiedenisverhaal op een nieuwssite?

  3. BdV

    Voor de mensen die het waarderen denk ik, @Peter van Zoest.

  4. Nina

    @ Peter van Soest

    Het is juist fijn om te lezen dat het in die tijd nog om de inhoud van mensen ging en niet om profilering en marketing van een imago. Kunnen velen die nu leven een hoop van leren.

  5. Ton Hooft

    Dank voor deze mooie serie in woord en beeld, complimenten voor de research!

  6. Utrechtsch

    Bijzonder verhaal! Bedankt DUIC.

  7. Utrechtse Jantje

    Duidelijk goed researchwerk gedaan … bedankt weer redactie DUIC …

Plaats een reactie

Lees voor u reageert onze algemene voorwaarden. Alle reacties worden vooraf gemodereerd. Uw IP adres is geregistreerd (wordt niet gepubliceerd).