Aan een opvallende open plek aan de Breedstaat staat een landhuis-achtig gebouw achter een ijzeren hek. Al sinds de 18e eeuw wordt het huis naar dit hek genoemd. Destijds woonden er adellijke families, later waren er stedelijke instellingen gevestigd zoals het choleragasthuis, de Arbeidsbeurs en een opvang voor drugsverslaafden. Tegenwoordig zijn er wooneenheden van Portaal, waarbij de hal deels origineel is gebleven.
Het Huis met het IJzeren Hek ontstond in 1698 op de plek van drie middeleeuwse panden, waarvan muurdelen werden hergebruikt. Het gebouw was oorspronkelijk symmetrisch, met drie ramen aan weerszijden van de entree. Eigenaar en bewoner was de adellijke ritmeester Johan Gijsbert Ruysch (1658-1704). Via zijn vrouw, Isabelle van Zijll, beschikte hij ook over buitenplaats Zeevliet in Benschop, die ze van haar vader erfde. Ruysch was als amateurmusicus lid van het Utrechtse Stadsmuziekcollege, het gezelschap dat later Mozart naar Utrecht zou halen.
Uit 1698 dateert nog het driedelige binnenportaal in de hal, evenals de trap met leuningen van houtsnijwerk. Deze zijn later overgeschilderd; het zou de moeite waard zijn het hout weer zichtbaar te maken. Het binnenportaal is een houten afscheiding met boogvormige openingen die toegang gaven tot de gang en de trap (die later is verplaatst). Dergelijke portalen, gedecoreerd met pilasters en houtsnijwerk, waren eind 17e eeuw populair in Utrechtse patriciërshuizen. Er zijn er zo’n vijftien bekend, onder andere aan het Janskerkhof en de Plompetorengracht.
Voorplein
Behalve een tuin aan de achterkant heeft het huis vanouds een bassecour (voorplein), aan de straatzijde afgesloten met een sierlijk gesmeed hekwerk. Dit ijzeren hek, dat in de volksmond als naam voor het huis ging dienen, dateert uit 1705. Het werd waarschijnlijk aangebracht door Ruysch’ weduwe, want hij overleed het jaar daarvoor op 46-jarige leeftijd. Dat de ruimte voor het huis nooit is bebouwd — niet vóór 1698, en ook later niet — is een zeldzame uitzondering. Vrijwel overal in de binnenstad zijn de plekken waar de middeleeuwse bebouwing naar achteren lag, later volgebouwd tot aan de rooilijn. De opvallende open ruimte zal er aan hebben bijgedragen dat het ijzeren hek als naamgever ging dienen.
Het is niet makkelijk na te gaan of zoon Henrik Ruysch (1702-1776) het huis ook heeft bewoond, of dat hij verbleef op het kasteel van zijn vrouw, Lunenburg in Langbroek. Hoe dan ook werd rond 1720 de salon voorzien van een indrukwekkende schoorsteenpartij van marmer en eikenhout in barokstijl (om precies te zijn Lodewijk XIV). De schoorsteenmantel zou bij een verbouwing in 1930 verwijderd worden en is sindsdien ondergebracht in het depot van het Centraal Museum.
Sociëteit Concordia
Eind 18e eeuw woonden er de twee ongehuwde zussen d’Ablaing, afstammelingen van het adellijke Utrechtse geslacht d’Ablaing van Giessenburg. Zij verkochten het Huis met het IJzeren Hek in 1787 aan de patriottische sociëteit Concordia. Dit was een burgersociëteit waar mannen van verschillende standen elkaar konden ontmoeten om over politiek te discussiëren. Het was nieuw dat niet alleen de bovenlaag, maar ook de middenstand toegang had. In het bestuur zat bijvoorbeeld zowel een hoogleraar als een bakker. Stads- en provinciebestuurders werden zelfs uitgesloten. Concordia telde maar liefst 900 leden, 15% van de mannelijke inwoners van Utrecht.
Lang kon men niet genieten van het nieuwe sociëteitsgebouw aan de Breedstraat, want in het najaar van 1787 werden de patriotten door de Pruisen uit de stad verdreven. In 1795 konden zij in het kielzog van de Fransen weer terugkeren “onder het uitboezemen van de grootste blijken van vreugde en vergenoeging openlyk na hun gewezen societeitshuis, zijnde het Yzere Hek op de Breedstraat”.
Hospitaal en Kamer van Koophandel
In de 19e eeuw bood het Huis met het IJzeren Hek onderdak aan verschillende maatschappelijke organisaties. Het pand werd rond 1830 aan de linkerzijde uitgebreid, waardoor het z’n symmetrie verloor. Een paar jaar later werd het tijdens een epidemie als cholera-hospitaal ingericht. De schutterij kwam in het gebouw bijeen en de Utrechtse Verloskundige Kring vergaderde er. En in 1852 was het de plek waar burgemeester Nicolaas Kien de Utrechtse Kamer van Koophandel en Fabrieken installeerde.
Later was er een tandheelkundige kliniek in het huis gevestigd en kon men zich er laten inenten tegen pokken. Vanaf 1891 waren er tijdelijke leslokalen ingericht voor scholen die verbouwd werden. Ook was de Stadsaalmoezenierskamer ondergebracht in het Huis met het IJzeren Hek, begin 20e eeuw gevolgd door de Vereeniging tot Verbetering van Armenzorg.
Arbeidsbeurs en arbeidsbureau
In 1930 werd het huis heringericht ten behoeve van een belangrijke nieuwe gebruiker: de Arbeidsbeurs, een instelling die bemiddelde tussen vraag en aanbod. Werkgevers meldden er hun vacatures, werklozen konden er een baan zoeken. De Gemeentelijke Arbeidsbeurs van Utrecht was in 1912 opgericht en kreeg later ook een gewestelijke functie. Het bureau zat eerst aan de Korte Minrebroederstraat en de Kruisstraat. De statige voordeur van het IJzeren Hek was bedoeld voor bestuurders en werkgevers; de werklozen moesten een achteringang aan de Lange Lauwerstraat gebruiken.
Binnen waren strikt gescheiden loketten voor verschillende beroepsgroepen, zoals bouwvakkers en kantoorbedienden. “Door het systeem der loketboxen kan elke bezoeker afzonderlijk geholpen worden, hetgeen aan de vlotheid der bemiddeling ten goede komt,” schreef het blad Utrecht in woord en beeld over dit blijkbaar nieuwe verschijnsel. Er was een aparte vrouwenafdeling voor functies als dienstbode en werkvrouw.
De Arbeidsbeurs had verder een afdeling Migratie, al ging het daar om mensen uit andere regio’s en niet uit andere landen. Ook werd er de administratie gevoerd voor de werkloosheidsverzekering en de gemeentelijke ‘steunverleening’. Het interieur van de wachtkamers, loketten en kantoren was in de stijl van de Amsterdamse School, met een meer klassieke inrichting voor de directiekamer.
In 1940 werden in opdracht van de Duitse bezetter de Arbeidsbeurzen hernoemd in Arbeidsbureaus, en deze kwamen onder het Ministerie van Sociale Zaken te vallen. Dit zou na de oorlog zo blijven. Tijdens de bezetting, toen het Arbeidsbureau bijdroeg aan de Arbeitseinsatz, plaatste het Utrechtse verzet een ‘amateur-tijdbom‘ in het Huis met het IJzeren Hek, die echter “helaas voortijdig gevonden en onschadelijk gemaakt werd”. Na de oorlog zat het Gewestelijk Arbeidsbureau nog enkele decennia in het pand aan de Breedstraat, waarbij in de jaren zestig een houten noodgebouw werd geplaatst in de tuin aan de achterzijde.
Opvangcentrum en wooneenheden
Na het vertrek van het arbeidsbureau in de jaren zeventig werd het IJzeren Hek, ondanks bezwaren van de buurt, een opvangcentrum voor heroïneverslaafden van de stichting Bradi-Strati (Surinaams voor Breedstraat). Dit luidde een periode van neergang in voor de straat, die werd versterkt door de komst van coffeeshops. Het opvangcentrum werd gebruikt door zo’n 150 verslaafden, wat tot veel overlast leidde. In 1981 werd het na een politie-optreden gesloten: “Als gevolg van toenemende vermenging van drugshandel en hulpverlening wil de stichting niet langer de verantwoordelijkheid voor het projekt dragen.” De gemeente liet het pand toen ‘dichtplanken’.
In 1982 begon de restauratie en verbouwing tot 18 premiehuureenheden, eenkamer-appartementen in de sociale sector, bedoeld voor wat nu ‘starters’ zouden heten. In de woonruimtes zijn geen historische elementen meer aanwezig, wel in de hal en het trappenhuis. Het voorplein is een gemeenschappelijke tuin geworden. Tegenwoordig valt het IJzeren Hek onder woningcorporatie Portaal, die de woonruimtes in het pand op Woningnet omschrijft met: “De woning heeft een ingebouwde vide met vaste trap, en is verder overigens wel gehorig”. De wachttijdindicatie is 7 jaar.
Momenteel bestudeert Portaal de mogelijkheid om op de grote zolder onder het zadeldak, die nu nog leeg staat en niet is geïsoleerd, eventueel ook wooneenheden te realiseren. Het is nog onzeker of dit mogelijk is. Hoe dan ook is het mooi dat iedereen — die aan de voorwaarden voldoet — in een historisch pand in de binnenstad kan wonen tegen een prijs die (net) onder de sociale huurgrens ligt. Na de recente verkoop van veel monumentale huurwoningen in de binnenstad door Mitros/Stadsherstel Midden Nederland, verdient dat extra waardering.
5 Reacties
ReagerenOh, waar blijft zijn boek !?
Leuke info. Mooi gebouw op een perfecte locatie in het hart van de stad.
Liep er pas nog voorbij en vroeg me verwonderd af of iemand wist dat dat en wat daar stond. En ja hoor daar is hij weer: Arjan den Boer.
Wonende pal achter( in de L. lauwerstraat) en grenzende aan dit mooie gebouw, eind jaren 70 begin jaren 80, kan ik me de situatie van destijds nog goed herinneren. De Breedstraat, buurt, werd bepaald door tippelaarsters en junks. Het gaf een onveilig gevoel om ‘s avonds of ‘s nachts alleen over straat te gaan want als vrouw werd je voortdurend aangesproken: ‘wat kost je?’.
Op de sterfdag van Bob Marley, 22.05.1981, hing er aan de voorkant van het pand een Jamaicaanse vlag en schalde zijn muziek door de buurt.
Via dit artikel kom ik nu te weten dat aan de achterkant van het ‘oude arbeidsburo’ destijds de ingang voor werklozen was. Ook tijdens de duitse bezetting terwijl in het pand er pal naast enkele joden ondergedoken zaten.
@ G. de Vries
Bob Marley stierf op 11 mei 1981.