Het Muntgebouw aan het Merwedekanaal was jarenlang een grotendeels gesloten vesting. Een popup-restaurant met terras heeft daar onlangs verandering in gebracht. Het is een voorbode van de herbestemming en renovatie van het Muntcomplex, die volgend jaar begint. Met een mix van horeca, zalen, werkplekken en sportruimtes zal de oude Rijksmunt zich meer openstellen voor de omgeving. De verschillende ruimtes laten de historie sinds 1911 zien. Dat geldt niet alleen voor het statige hoofdgebouw, maar ook voor de industriële ruimtes en kluizen waar tot 2020 nog munten werden geslagen en opgeslagen.
Begin 19e eeuw werden de provinciale muntstukken vervangen door nationale munten. De Munt van Utrecht, gevestigd op het terrein tussen de Oudegracht en de Neude — waar later het postkantoor kwam — groeide zo uit tot Rijksmunt. Met de toename van de muntproductie werd het doolhof aan oude gebouwen en donkere kelders — resten van het Ceciliaklooster — steeds problematischer. Een plan voor een nieuw statig Muntgebouw door stadsarchitect Johannes van Maurik aan de stadsbuitengracht was in 1841 niet doorgegaan.
Kort na 1900 kregen de nieuwbouwplannen wel vaart. Rijksbouwmeester C.H. Peters ontwierp in 1908 een nieuw Muntgebouw aan de Kruisvaart, achter het station. Om allerlei redenen ging deze locatie niet door. Vanwege de ligging aan het Merwedekanaal — handig voor de aan- en afvoer van grondstoffen en munten — werd het terrein op de hoek van de Leidseweg en (latere) Muntkade gekozen. Op een deel van die grond stond toen nog de Utrechtse Beetwortelsuikerfabriek, die failliet was gegaan maar nog moest worden gesloopt.
Architect Cornelis Peters had eerder de Ridderzaal gerestaureerd en het hoofdpostkantoor in Amsterdam ontworpen (nu Magna Plaza). In Utrecht bouwde hij op het Veeartsenijterrein onder andere de Paardenkathedraal. Peters ontwierp meestal in neogotische of neorenaissance stijl. Het Muntgebouw wijkt daarvan af met kenmerken van het classicisme, zoals de natuurstenen pilasters (platte zuilen) en het fronton (driehoekige bekroning). Daarom is wel eens getwijfeld of Peters de Munt wel zelf heeft ontworpen, of misschien zijn opzichter. Maar uit documentatie blijkt dat voor deze stijl werd gekozen op aandringen van de muntmeester, aan wie Peters enkele opties voorlegde naar aanleiding van de ‘door U gewenschte gevelopvatting’. Omdat er naast classicisme ook renaissance-elementen aan het gebouw te vinden zijn, kan de stijl het beste worden omschreven met Hollands classicisme, de 17e-eeuwse bouwstijl van Jacob van Campen. En dan natuurlijk in een neo-variant.
Er kwam direct kritiek op de anachronistische stijl van het gebouw: ‘Waarvoor dienen die zware krullen en overdreven kapiteelen boven bij de koepeltoren … is dat oordeelkundig of wel ondoordacht? … is dat niet geheel in strijd met de verjongde opvattingen van de bouwkunst?’, vroeg de Utrechtse architect C.J. de Haas zich in 1910 af, toen het gebouw vorm begon te krijgen.
Entree en vestibule
Het Muntgebouw heeft een U-vorm rond een binnenplaats, met een ronde toren op de meest prominente hoek. Het hoge middendeel met de hoofdentree wordt bekroond door een groot fronton, waaronder met vergulde letters ‘s RIJKS MUNT staan. De eigenlijke ingang, die architect Peters eerst rechthoekig had ontworpen, werd op verzoek van muntmeester Hoitema een rondboog, gebaseerd op de Muntpoort in Dordrecht. Ter vervanging van het historische opschrift daar werd gekozen voor een passende stichtelijke wens: Het goud hier uit metaal verkregen, zij nooit een vloek doch steeds een zegen. Deze spreuk werd, na veel discussie tussen architect en muntmeester, bedacht of gesuggereerd door thesaurier-generaal Anton van Gijn van het ministerie van Financiën.
Eenmaal door het tochtportaal van hout en glas, komt de bezoeker in de indrukwekkende vestibule met een granito vloer en zandstenen zuilen. Het gewelfde plafond van vijf meter hoog wordt gedragen door acht dubbele zuilen op een hardstenen voet. Iets naar achteren, aan de kant van de binnenplaats, voert aan weerszijden een monumentale bordestrap omhoog. De balustrades van zandsteen en zwart marmer hebben smeedijzeren hekwerkjes met een hoekig meandermotief. Deze vorm komt terug in hekwerken elders in het complex. In het trappenhuis en de hal is ook een tegellambrisering aangebracht met dit meandermotief, maar dan in groen op wit.
Bibliotheek
In de bibliotheek op de eerste verdieping is het originele interieur uit 1911 het best bewaard gebleven. Niet alleen de eikenhouten boekenkasten, de dito betimmering met houtsnijwerk en de schoorsteenmantel zijn er nog, maar ook het cassettenplafond met geschilderde wolkenluchten. De visgraatparketvloer is nieuw, maar wel naar oorspronkelijk voorbeeld. Meest indrukwekkend zijn de schilderingen van bijna 2,5 meter hoog aan alle wanden boven de boekenkasten. Ze brengen het proces van de muntproductie in beeld aan de hand van scènes uit de oude Rijksmunt aan de Neude. Zo vormen de schilderingen tegelijkertijd een herinnering aan de periode 1647-1912, zoals de jaartallen bovenaan de schouw aangeven. Als schoorsteenstuk dient een gezicht op de oude Muntmeesterswoning aan de Oudegracht met de Domtoren op de achtergrond.
De grote schilderingen laten onder andere het smelthuis met ovens zien en de pletterij, waar de platen werden vervaardigd om rondellen (ronde muntschijfjes) uit de ponsen. Ook het ‘Blanchiment’, waar de munten door een bad chemicaliën gingen, is afgebeeld en uiteraard de Muntzaal, waar ze werden geperst. De stroken tussen de schilderingen zijn uitgevoerd in zilververf. Er staan afbeeldingen van muntmachines op en wapens van steden die ooit een eigen muntslag hadden, omlijst door sierranden van uitgestanste rondellen.
De schilder van de taferelen was Ids Wiersma, die wel de ‘Monet van Friesland’ wordt genoemd vanwege zijn afkomst en impressionistische stijl. De arbeiderszoon die aanvankelijk huisschilder was, bleek artistiek talent te hebben dat werd opgemerkt door de schilders Israëls en Mesdag. Zij maakten het mogelijk maakten dat Wiersma de kunstacademie in Den Haag kon volgen. Nadat hij in 1905 al voor het koninklijk huis had mogen werken, kreeg hij in 1910 de prestigieuze opdracht voor de Rijksmunt. Van vier van de taferelen bezit het Centraal Museum kleinere schilderijen die waarschijnlijk als voorstudie hebben gediend. Ze verschillen op detail.
Penningkabinet
Een verdieping lager, niet ver van de hoofdingang, is de ruimte van het Munten- en Penningkabinet. Hier was de muntencollectie van de Rijksmunt ondergebracht, die een historisch overzicht gaf van Nederlandse muntsoorten, met nadruk op in Utrecht geslagen exemplaren. Het Utrechtsch Nieuwsblad schreef in 1911: ‘De verzameling van het penningkabinet aan ‘s Rijks Munt zal in het nieuwe gebouw in een afzonderlijke kamer tentoongesteld worden’. Deze ruimte werd ingericht met speciaal vervaardigde vitrines, kasten en lades die pasten bij de eikenhouten lambriseringen en deurlijsten.
Lange tijd bleef het rustig in het Munt- en Penningkabinet; er kwamen bijna alleen onderzoekers en verzamelaars. In 1954 werd het kabinet wel meegeteld bij een opsomming van Utrechtse musea, maar nog in 1972 stond er in een folder: ‘Bezichtiging uitsluitend na voorafgaande schriftelijke of telefonische aanvrage’. De beperkte toegang zal ook te maken hebben gehad met de strikte beveiliging van de Munt, waar het geld immers voor het oprapen laf. Later werd het kabinet onderdeel van een groter Muntmuseum en uiteindelijk van het Geldmuseum (waarover later meer).
De schuine vitrines zijn nog aanwezig, maar er liggen geen echte munten en penningen meer in uitgestald. Die zijn na het einde van het Geldmuseum als onderdeel van de nationale numismatische collectie ondergebracht bij De Nederlandsche Bank (DNB) in Amsterdam. Dat geldt sinds kort ook voor de schilderijen met portretten van muntmeesters die boven de vitrines hingen. De gedecoreerde houten borden met namen van leden van de muntcolleges (een soort raad van toezicht) uit voorgaande eeuwen hangen nog wel aan de muur.
Muntmeesterskamer
Op de hoek van het gebouw, met panoramisch zicht op het Merwedekanaal, ligt de halfronde Muntmeesterskamer. Die heeft behalve een eikenhouten lambrisering en een gedecoreerd plafond ook een schoorsteenstuk. Net als de schilderingen in de bibliotheek werd dit werk gemaakt door Ids Wiersma. Het laat de muntslag zien in de tijd dat er nog geen machines waren. Erboven staat het (Romeinse) jaartal 1911 en onderaan een spreuk van de Romeinse dichter Horatius: Vilius Argentum est Auro, Virtutibus Aurum (Goud is meer waard dan zilver, maar deugdzaamheid meer dan goud). Deze spreuk zou eerst (ook?) boven de hoofdingang van het gebouw komen, maar daar kwam uiteindelijk de eerdergenoemde Nederlandstalige wijsheid.
In de kamer zetelde de muntmeester oftewel directeur van de Munt, maar de ruimte had ook een officiële functie bij koninklijke ontvangsten. Het gebeurde namelijk nogal eens dat de vorst(in) de Rijksmunt bezocht om een speciale penning of eerste munt te slaan. Om te beginnen was dit koningin Wilhelmina, die op 23 juni 1911 het eerste gouden tientje sloeg met haar eigen beeltenis. Later zouden Juliana, Beatrix en Willem-Alexander volgen. Bij dergelijke bezoeken diende de representatieve Muntmeesterskamer als ontvangstruimte.
In de Makkumer betegeling van de haard zijn oranje-appeltjes en de letter W van Wilhelmina verwerkt. Achter een deurtje in de lambrisering zit een wastafeltje verstopt, waar de vorstin zich even kon opfrissen. Het gebouw heeft zelfs een aparte entree naar de gang naast de Muntmeesterskamer, zodat de muntmeester en zijn koninklijke gasten niet door de algemene ingang naar binnen hoefden. Het poortje rond deze entree is omgeven met geglazuurde reliëfs van de elf provinciewapens en het rijkswapen.
Werkplaatsen
Aan weerszijden van de representatieve voorkant heeft het hoofdgebouw een linkervleugel met werkplaatsen voor medaille- en stempelfabricage, en rechts een vleugel waar het laboratorium, de afdeling controle en kluizen waren. De eigenlijke fabriek was op het achterterrein, waar de bebouwing als het ware een vierde vleugel rond de binnenplaats vormt. De productieruimtes zijn met elkaar verbonden door een drie meter brede achtergang met daklichten. Vanwege de interne beveiliging zijn daarin zware smeedijzeren hekken aangebracht op de punten waar de achtergang aansluit op het hoofdgebouw.
Een belangrijke ruimte was het smelthuis, waar het metaal in gemetselde ovens werd gesmolten en in de vorm van platte staven gegoten. Daarnaast lag de pletterij, waar de staven tot de juiste dikte geplet werden. Daar stonden ook de ponsmachines die de rondellen (muntrondjes) stansten. In het gloeihuis werd het metaal, dat door het walsen hard was geworden, verwarmd om opnieuw bewerkbaar te zijn. De eigenlijke muntslag gebeurde op grote persen in de muntzaal. Die ruimte was, evenals de pletterij, 21 bij 12 meter groot. In het midden stond nog het ketelhuis met op de binnenplaats een 35 meter hoge schoorsteen (gesloopt in 1963).
De productiewerkplaatsen hebben bijzondere sheddaken met glasschilden voor daglichttoetreding. Deze kappen van hout, bekleed met keramische dakpannen, zijn kenmerkend voor hun bouwtijd rond 1910. Laren waren zulke daken namelijk ijzerconstructies met zinken dakbedekking. Van bovenaf gezien vormen de ‘zaagtanden’ een monumentaal daklandschap.
Smelthuis
In de loop van de 20e eeuw veranderden de technische eisen en groeide de omvang van de muntproductie. Er werden dan ook regelmatig bouwdelen toegevoegd, zoals in 1936 een nieuwe ondergrondse kluis van beton onder de binnenplaats. Deze diende als uitbreiding op de oorspronkelijke kluisruimte in de rechtervleugel. Een andere voorbeeld is het smelthuis, dat in 1929 verhuisde naar de oosthoek van het complex, net buiten de oorspronkelijke ommuring. De Munt had hier enkele jaren eerder al grond bijgekocht. Behalve het ruimtegebrek werd zo ook het oude probleem opgelost dat het smelthuis tussen andere werkruimtes lag, wat voor overlast zorgde van hitte, stof en kwalijke dampen.
Het nieuwe smelthuis werd met een gang verbonden met de achterzijde van het muntgebouw. De grote ruimte van 24 bij 20 meter kreeg een hoge ijzeren kapconstructie. De wanden werden opgetrokken uit geglazuurde bakstenen die weinig stof vasthielden, terwijl dicht bij de ovens hittebestendige tegels gebruikt werden. Er stonden zes gemetselde cokessmeltovens voor het verwerken van zilver en een kleinere installatie was geschikt voor de bewerking van goud.
Bij een renovatie 2007 kreeg het smelthuis een rode gietvloer en zijn de wanden van geglazuurde bakstenen weer deels in het zicht gebracht. Via een glazen wand konden bezoekers een blik in het smelthuis werpen, want inmiddels was een deel van de Munt een museum geworden.
Geldmuseum
In 2004 fuseerde het Muntmuseum met het Koninklijk Penningkabinet uit Leiden en de numismatische verzameling van De Nederlandsche Bank. De fusie vormde de opmaat tot een nieuw museum in de Rijksmunt, dat in mei 2007 werd geopend door Prins Willem Alexander en minister Wouter Bos. Het Geldmuseum richtte zich op een groot publiek en moest bijdragen aan de financiële opvoeding van de jeugd. Veelbesproken attractie was de 10 meter lange ‘Gulden Middenweg’, geplaveid met guldens, rijksdaalders en kwartjes die door de euro overbodig waren geworden. Deze glazen gang en andere toevoegingen, zoals de nieuwe Eerste Slagruimte aan het einde daarvan, werden ontworpen door Ronnie Kuiper van Van Hoogevest Architecten. Bij de verbouwing tot museum zijn ook historische onderdelen gerestaureerd. Ook moest er vanwege de beveiliging een strikte scheiding gemaakt worden tussen het museum en de productieruimtes van de Munt, die nog in gebruik bleven. Dit werd opgelost met glazen wanden en toegevoegde gangen.
Zo ambitieus als het Geldmuseum begon, zo snel kwam het aan z’n einde. In 2012 besloot het ministerie van OCW de geldkraan dicht te draaien en een jaar al ging het museum definitief dicht. De nieuwe toevoegingen hebben dus maar enkele jaren gefunctioneerd. Na het einde van het Geldmuseum heeft dat gedeelte van het gebouw sinds 2014 een voorlopige functie gekregen als vergader- en conferentiecentrum, verzorgd door The Attention Group. De productieruimtes bleven nog wel in gebruik door de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM), die ondertussen werd overgenomen de Belgische investeringsmaatschappij Heylen. De KNM verhuisde begin 2020 naar een hypermodern en zwaarbeveiligd gebouw in Houten. Ook de oude productieruimtes zijn sindsdien deels beschikbaar gemaakt voor bijeenkomsten.
Herontwikkeling
Het oude Muntgebouw werd niet door Heylen overgenomen, maar in 2018 gekocht door de investeerders APF International en Angelo Gordon. In samenwerking met de gemeente Utrecht ligt er inmiddels een plan voor de herontwikkeling, met als doel het complex meer open te stellen voor de stad en betekenis te geven voor de buurt. De 14.500 m² vloeroppervlakte krijgt een mix van nieuwe functies: kantoren, vergader- en congresruimtes, horeca en sport- of fitnessruimtes (in een nieuwer gedeelte aan de achterzijde). Het plan bevat een optie voor een boetiekhotel, maar die ruimte zal vanwege de slechte hotelmarkt waarschijnlijk worden ingevuld met werkruimtes voor creatieve bedrijven.
Het Rijksmonument moet een grondige renovatie en verduurzaming ondergaan. De toevoegingen van het Geldmuseum uit 2007 zullen grotendeels weer verdwijnen, dus ook de Gulden Middenweg. De binnenplaats wordt zoveel mogelijk vrijgemaakt en daar is ook een nieuw paviljoen ontworpen. De grote kluisruimte eronder krijgt deels een invulling als auditorium. Architect van de herontwikkeling is Cruz y Ortiz, een Spaans bureau met een vestiging in Amsterdam, bekend van de verbouwing en nieuwe hal van het Rijksmuseum. Dit architectenbureau is gekozen vanwege hun ervaring met de transformatie van monumentale gebouwen en omdat routing en oriëntatie in het ingewikkelde complex verbetering behoeven, iets dat ook voor het Rijksmuseum gold. De werkzaamheden moeten midden 2022 starten en zullen ongeveer een jaar vergen.
Ondertussen is het popup-restaurant De Zware Jongens geopend op de plek waar ook in de definitieve situatie horeca komt, met een terras aan de zijkant. Hierdoor wekt het gebouw een meer uitnodigende indruk — het gietijzeren hek staat nu open — en komen er al veel buurtbewoners en andere Utrechters langs. De oude kluisruimte, waarheen ooit rails liepen om kostbare vracht te laden en lossen vanaf het Merwedekanaal, is tijdelijk in gebruik als opslagruimte en bezemkast. De karakteristieke geglazuurde kluisgewelven zullen uiteindelijk wellicht bij het restaurant betrokken worden.
8 Reacties
ReagerenSupermooi artikel, Arjan bedankt! Dit betekent dat komende Open Monumentendag we dus voor het laatst binnen de oude Munt kunnen rondgluren?
Wat jammer dat de Munt niet opnieuw museum kan worden! Dit gebouw moet altijd voor het publiek toegankelijk blijven. Bovendien kan Utrecht wel een extra museum gebruiken. Zou een creatieve directeur, zoals in het spoorwegmuseum gebeurde, hier niet een geweldig museum van kunnen maken?
Laat kinderen hun eigen geld slaan dat ze in een museumwinkel kunnen uitgeven. Laat ze een kluis kraken. Laat ze een eigen munt ontwerpen. Laat ze een beroving oplossen. Zet het Kruideniers museum/ snoepwinkeltje erin.
Gemeente Utrecht jullie hebben opnieuw iets weggedaan dat tot hetcultureel erfgoed van de stadt hoort!!
mooie plek voor de hornbach of praxis, of een action XL
@ R.Abrahamsz
Het Geldmuseum is in 2013 gestopt wegens… geldgebrek. Geen besluit van de gemeente, maar van het rijk. Hoe mooi het ook zou zijn, een nieuw (groot) museum in Utrecht is absoluut niet haalbaar.
Deze verhalen van Arjan den Boer behoren tot het beste wat Duic te bieden heeft en dan vooral die in de sfeer van gebouwen.
Dit is een prachtig gebouw op een fantastische locatie, de ophaal- en draaibrug maken het plaatje compleet. Zeker als er in de winter geschaatst of zomers gezwommen wordt. .
Even geweldig genoten
Bedankt weer Arjan!
Geweldig verhaal en dito foto’s weer Arjan …vriendelijk bedankt weer !
Ik was dit weekend in de Lakenhal in Leiden. Zo’n museum, met een overzicht van de (veelbewogen) geschiedenis van Utrecht, hebben we eigenlijk niet. Zou prima in de Munt kunnen.