Sinds 2020 is de Utrechtse bibliotheek gevestigd in het postkantoor aan de Neude, terwijl de vorige vestiging het oude V&D-warenhuis op de hoek van de Stadhuisbrug en Oudegracht was. Maar tot 1975 zat de Openbare Leeszaal en Bibliotheek — zoals die toen nog heette — aan de Voetiusstraat 2. Dat gebouw werd in 1912 geopend en bevatte behalve een echte leeszaal ook een imposante voordrachtenzaal. Er zijn tegenwoordig kantoren en appartementen.
Op de grote gedenksteen in de bovenzaal van het gebouw, die in 1911 door twee kinderen werd geplaatst met hulp van een takel, staat een heel verhaal dat de voorgeschiedenis prima weergeeft. ‘In het jaar 1911 op den 2 den October is deze steen geplaatst tot een aandenken aan die burgers, die te samen in 1891 de Openbare Leeszaal hebben opgericht, welke gevestigd is geweest aan de Loeff Berchmakerstraat; en tot aandenken aan hen, die door hun schenkingen mogelijk hebben gemaakt de stichting van dit nieuwe gebouw, op grond door de Gemeente beschikbaar gesteld – gebouwd in het midden der stad, opdat een ieder vrij zoude kunnen binnenkomen en vinden de kennis en de wijsheid die hij zoekt en behoeft.’
De oorspronkelijke vestiging, het gebouw Concordia aan de Loeff Berchmakerstraat, was te klein geworden omdat de leeszaal enkele jaren eerder ook een uitleenbibliotheek was geworden. Voordien konden boeken alleen in de leeszaal zelf geraadpleegd worden. De nieuwe vestiging kwam aan de Voetiusstraat — nabij de Domkerk — waar de gemeente enkele oude panden had afgebroken om de straat te verbreden. Hier had ooit het huis van Gijsbertus Voetius gestaan. Het stadsbestuur was bereid de grond in erfpacht te geven in ruil voor meer invloed op het bibliotheekbeleid. De bouw van de nieuwe leeszaal werd grotendeels bekostigd door welgestelde Utrechters. Vooral de nalatenschap van de in 1908 overleden mede-oprichter en SHV-directeur H.A. van Beuningen droeg veel bij. Een plaquette met zijn portret kwam in het trappenhuis te hangen (en later in het trappenhuis van de bibliotheek aan de Oudegracht).
Na enige tegenslag — bij aanvang van de bouw bleek de grond zo slecht dat er een fundering van gewapend beton moest komen — kon de nieuwe leeszaal op 23 februari 1912 worden geopend. Een krant schreef: ‘Het beslaat met zijn breedte de geheele lengte van de verbreedde straat, zoodat er geen gevaar bestaat dat minderwaardige gebouwen den indruk van dit fraaie gebouw komen verstoren’. Het pand was met ‘bijzondere smaak ontworpen’ door de architect Jan Stuivinga uit Zeist.
Architectuur
Net als zijn broer Theo was Jan Stuivinga (1881-1962) opgeleid aan de Rotterdamse Academie voor Bouwkunst en Technische Wetenschappen. Daarna ging hij in de leer bij verschillende architecten in Nederland en Duitsland. Om aan opdrachten te komen deed hij mee aan talloze ontwerpprijsvragen. In 1906 werd zijn inzending voor het nieuwe raadhuis van Zeist als beste gekozen uit 75 ontwerpen. Toen de opdracht werd verleend, vestigde Jan zich samen met zijn broer Theo in Zeist. De bekendheid van het Zeister gemeentehuis leidde tot veel opdrachten voor hun architectenbureau, dat vanaf 1910 gevestigd was in een zelfontworpen pand aan de Schaerweijderparklaan. Behalve het postkantoor in Zeist volgde toen dus ook de bibliotheek en leeszaal in Utrecht.
De gebroeders Stuivinga kregen steeds meer opdrachten in de regio, zoals villa’s, scholen en ziekenhuizen. In 1924 ontwierpen ze nog het eerste ‘flatgebouw’ van Utrecht aan de Rembrandtkade. Dat was in de nieuwe stijl van de Amsterdamse School, terwijl ze eerder in een sobere variant van de neorenaissance-stijl werkten. Net als het Zeister stadhuis was ook de leeszaal in die stijl ontworpen. Hoewel al op z’n retour, bleef de neorenaissance na 1900 nog in zwang voor openbare gebouwen.
Het langwerpige gebouw is opgetrokken uit rode bakstenen op een onderbouw van hard- en zandsteen. Onderaan het pannendak zit een rij kleine dakkapellen. Het verhoogde middengedeelte eindigt in een sierlijk torentje, met een bekroning in uivorm die bekleed is met lood. Deze toren markeert de hoofdingang, die een boogvormige natuurstenen omlijsting heeft. Boven de houten deuren staat ‘Openbare Leeszaal’. Verder naar boven zitten nog een jaartalsteen (1911) en een erkertje. De voorgevel is verder gedecoreerd met muurankers, natuursteenblokken en boogvelden boven de ramen, kenmerkend voor de (neo)renaissance. Alle ramen (met luiken) zijn houten kruisvensters met eenvoudig glas-in-lood. De linker zijgevel is uitgevoerd als een trapgevel. Ook de bijbehorende dienstwoning aan de rechterkant, die later een kantoorfunctie kreeg, heeft een trapgeveltje.
Leeszaal
De grootste zaal op de begane grond was de eigenlijke leeszaal, waar zo’n 100 mensen aan lange tafels kranten en tijdschriften konden lezen. De 15 meter lange zaal heeft een balkzoldering (tegenwoordig deels aan het oog onttrokken) met moer- en kinderbinten. ‘Een 5-tal groote vensters aan beide langszijden der zaal geven haar een zeer ruime verlichting’, schreef Jan Stuivenga in het Bouwkundig Weekblad, waarin ook plattegronden en aanzichten werden gepubliceerd.
De glas-in-loodramen in de leeszaal zijn gedecoreerd met wapens van de stad Utrecht en het Sticht en verder met gekalligrafeerde spreuken en citaten die betrekking hebben op taal en literatuur, zoals ‘Waar geen taal leeft, leeft geen volk’, ‘Beproeft alle dingen: behoudt het Goede’ en ‘De letter doodt, de Geest maakt levend’. De vijf glas-in-loodramen aan de achtergevel zijn overigens in de loop der tijd verloren gegaan bij verbouwingen.
De aanvraag- en uitleenbalies waren in de hal bij de entree. Boeken moesten worden aangevraagd uit het magazijn en konden dus niet door de lezers zelf worden gepakt. Zoals de architect het beschreef: ‘De afgifte der boeken in de halle grenst onmiddellijk aan de leeszaal en mede, door middel eener doorgaande diensttrap in het gebouw van souterrain naar den zolder, aan een 3-tal magazijnen, die ter onderlinge verbinding voorzien zijn van een boekenlift.’
Bovenverdieping
Het statige trappenhuis naast de entree is voorzien van een dubbel glas-in-loodraam, gescheiden door een zuiltje, met daarop het rijkswapen en het provinciewapen van Utrecht. De maker van het glas-in-lood is onbekend.
Architect Stuivinga schreef: ‘Vanuit de halle voert een steenen trap met teakhouten dektreden bekleed naar de verdieping. Er ligt boven de leeszaal, eene zaal tot het houden van lezingen, tentoonstellingen enz. gelijk in afmeting aan eerstgenoemde zaal. Ook hier het licht als beneden aan weerszijden binnenvallend door totaal een 10-tal vensters.’ Deze voordrachtenzaal met 250 zitplaatsen en een projectiefaciliteit (achter een gordijntje) werd minder vaak gebruikt sinds de oprichting van de Utrechtse Volksuniversiteit in 1919, die het organiseren van educatieve lezingen overnam.
Het ruim 10 meter hoge houten plafondgewelf met neogotische bogen maakte de voordrachtenzaal tot de meeste indrukwekkende ruimte in het gebouw. Tussen de balken en de buitenzijde van de spitsbogen zitten houten cirkelvormen, die doen denken aan de kap van neogotische kerken zoals de Metaalkathedraal. In het appartement dat zich tegenwoordig in de voormalige voordrachtenzaal bevindt, is deels een entresol gemaakt, maar de balken en houten spitsbogen zijn nog goed zichtbaar.
Naast de grote voordrachtenzaal was er op de bovenverdieping nog een kleinere zaal. Deze studiezaal was bedoeld voor studeren en het raadplegen van boeken uit een kleine handbibliotheek (zoals encyclopedieën), terwijl de veel grotere leeszaal beneden dus bestemd was voor het lezen van kranten en tijdschriften. Op een foto van de studiezaal uit 1917 staan bovenop de boekenkast drie bustes van schrijvers of filosofen. Links van deze kast hangt een ‘vragenbus’.
Jeugdleeszaal
Al sinds de opening in 1912 had de bibliotheek ook een speciale kinderleeszaal, een van de eersten in het land. Het was een relatief kleine ruimte op de begane grond, rechts van de ingang. Hier stonden enkele boekenkasten en werden voorleesuurtjes gehouden. Aan de deur hing een bord met de strenge tekst: ‘In de zaal mag niet gepraat worden. Boeken die gelezen zijn moet op de schrijftafel gelegd worden. De stoelen mogen niet van hun plaats genomen worden’.
Toen de collectie jeugdboeken groeide, werd deze ondergebracht in het donkere souterrain, waar eerst de boekbinderij en bergruimtes waren, evenals een fietsenstalling. Kinderen konden daar boeken lenen volgens het ‘gesloten systeem’ (boeken aanvragen bij de balie). Vanaf 1950 drong de bibliotheek er bij gemeente op aan om geld of ruimte beschikbaar te stellen voor een ruimere en lichtere jeugdafdeling waar ‘de jeugd zelf in de boekenkasten een keus kunnen doen’. Toen een plan voor verhuizing van de jeugdbibliotheek naar het Janskerkhof niet doorging, moest men een ‘lezersstop’ instellen voor jeugdleden. Soms stonden kinderen 45 minuten bij de balie te wachten voordat ze geholpen werden.
Met extra gemeentelijk subsidiegeld werd de jeugdafdeling in het souterrain in 1957 verbouwd tot ‘een modern zaaltje waarin de kinderen zelf van de planken mogen uitzoeken wat van hun gading is’. Die mogelijkheid was er echter slechts anderhalf uur per werkdag, waarop telkens 100 à 150 kinderen afkwamen. ‘Utrecht schreeuwt om een jeugdleeszaal’, kopte het Utrechtsch Nieuwsblad bij de heropening van het souterrain. ‘De directrice, mevrouw E.J. Zwager-Gehner, en de jeugdbibliothecaresse mevrouw K.C.J. Leeuw-Den Boer, toonden zich maar wat verheugd om de vernieuwing, maar, zo zeiden ze ons: het is toch nog maar een noodoplossing. We zijn er pas, wanneer er een echte jeugdleeszaal komt.’ In 1960 was het zover: de nieuwe Centrale Jeugdbibliotheek opende in de Grote Vleeshal aan de Voorstraat.
Open uitlening
In 1962 werd de bibliotheek aan de Voetiusstraat eveneens heringericht ten behoeve van de ‘open uitlening’. Ook de volwassen leners konden nu dus zelf boeken uit de kasten pakken in plaats van deze aanvragen bij de balie. Er was jarenlang gediscussieerd over de voors en tegens van zo’n open systeem. Historicus Piet ‘t Hart schreef daarover: ‘Velen vreesden dat er boeken zouden verdwijnen en dat er wanordelijke toestanden zouden ontstaan. Niet iedereen was ervan overtuigd dat mensen een betere keuze zouden maken als zij eerst wat in een boek konden bladeren. Al rondneuzend op de planken zouden zij weleens verkeerde [bijvoorbeeld ‘onzedelijke’] boeken in handen kunnen krijgen. Er zou dus extra toezicht nodig zijn of een manier om kaf en koren te scheiden. Volgens de tegenstanders van een open uitleen kon dat het best gebeuren wanneer de lezers uit de catalogus een rijtje titels noteerden. Het personeel kon eventueel ingrijpen door een ander boek aan te bevelen of net te doen of het gevraagde werk was uitgeleend.’
De voordelen wonnen het echter van de nadelen: open uitlening gaf de lezers eigen verantwoordelijkheid en zelfvertrouwen en het scheelde bovendien veel werk voor het personeel, waardoor ook de wachttijden aan de balie korter werden. Het nieuwe systeem vergde wel een ingrijpende aanpassing. In de grote leeszaal op de begane grond werd een soort entresol gebouwd met boekenkasten. Daar kwam ook de nieuwe, open uitleenbalie en stonden de kaartenbakken van de catalogus. De leeszaal zelf — als ruimte om kranten en tijdschriften te lezen — werd naar boven verplaatst en kwam dus in de hoge voordrachtenzaal. Met het fraaie balkengewelf en de leeslampjes op de tafels hing er een bijzondere sfeer. Het betekende wel dat er geen aparte ruimte meer was voor lezingen en andere activiteiten.
In het leeggekomen souterrain kwam de Openbare Muziekbibliotheek, in 1962 opgericht ter bevordering van ‘de muziekbeoefening in de breedste zin des woords’. De collectie bestond in eerste instantie uit bladmuziek. Vanaf 1968, toen de muziekbibliotheek verhuisde naar Achter de Dom, zouden er ook grammofoonplaten uitgeleend worden.
Verhuizing en herbestemming
Ondertussen begon er op aandringen van de gemeente een fusieproces tussen de Openbare Bibliotheek en Leeszaal en de Rooms-Katholieke Openbare Leeszaal en Bibliotheek (RKOLB), die gevestigd was aan de Kromme Nieuwgracht 25. Deze fusie kwam in 1969 tot stand, al bleven de twee panden voorlopig in gebruik. Pas vanaf 1975 beschikte de bibliotheek over een gezamenlijke nieuwe locatie, namelijk in de oude V&D op de hoek van de Oudegracht en de Stadhuisbrug. Dat zou de hoofdvestiging van de Utrechtse bibliotheek blijven tot deze in 2020 naar het postkantoor aan de Neude verhuisde.
Na de verhuizing van de bibliotheek stond het pand aan de Voetiusstraat enige tijd leeg. In 1978 was er een ‘edukatief tentoonstellingsprojekt’ voor de eerste klassen van de Utrechtse lagere scholen. Hieruit kwam in 1979 het Instituut voor Kunstzinnige Vorming (IKV) voort. Behalve kunst gemaakt werden er ook toneellessen gegeven. In de jaren negentig besloot de gemeente echter dat het IKV moest fuseren met andere instellingen op het gebied van culturele vorming, waaronder de muziekschool. In 1998 werd het nieuwe Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) geopend aan het Domplein.
Het gebouw aan de Voetiusstraat werd verkocht, maar niet voordat de gemeente ervoor had gezorgd dat het zijn groene en rood-witte gevelluiken weer terugkreeg, die in de loop der jaren verdwenen waren. Het gebouw kwam in particulier handen. Boven werden appartementen gerealiseerd, waaronder een met een slaapkamer in het torentje en een zeer ruim appartement in de voormalige voordrachtenzaal. De grote gedenksteen uit 1911 is daar verwerkt in een boekenkast (op de foto te zien achter de zwarte wenteltrap naar het entresol). Het souterrain en de begane grond zijn in gebruik als kantoorruimte. Sinds kort is daar web- en app-ontwikkelaar Hiro gevestigd. In de kelder is een podcaststudio.
7 Reacties
ReagerenIn de leeszaal, zoals op de foto uit 1974, heb ik heel wat studie-uren doorgebracht. Kennis, schoonheid en inzichten uit boeken openbaarden zich aan je, met het geklingel van de Domtoren op de achtergrond. En aan het eind van de middag door een donker, mistig Utrecht naar huis. Dat is Utrecht in optima forma. Ik koester die herinneringen,
Het mooie van zo’n onderwerp is ook dat er prachtige oude foto’s bij te vinden zijn.
En natuurlijk dat Arjan er prachtige nieuwe foto’s bij kan maken. (hij kan ook altijd nog architectuurfotograaf worden)
Er zijn waarschijnlijk zoveel mooie foto’s gemaakt omdat het een ‘Openbare’ instelling is.
En omdat het een instelling is met een ‘missie’, zoals dat in modern taalgebruik heet.
Weer een zeer interessant stukje. Het laat mij toch enigszins in verwarring achter. Van 1968 tot 1974 zat ik op de Gregoriusschool op de Nobeldwarsstraat/Kromme Nieuwegracht. Vanuit die school werden we “lid” van de Bibliotheek die zat op Nieuwegracht 26, met tevens een ingang op de Herenstraat. Die is later verhuisd naar het pand aan de Oude Gracht. Ik ben benieuwd wat dat dan is geweest.
@ Luuk Upuuk: In 1974 heeft de gefuseerde bibliotheek tijdelijk aan de Nieuwgracht 30 gezeten, tijdens de verbouwing van de definitieve locatie aan de Oudegracht/Stadhuisbrug. Dat was maar een jaar.
Hier zijn daar foto’s van:
https://hetutrechtsarchief.nl/beeldmateriaal/?mode=gallery&q=bibliotheek%20%22nieuwegracht%2030%22
Oh weer een pareltje.
Bedankt Arjan!
Mooi stuk, Arjan. De dichter H. Marsman werkte er rond 1929 vaak, hij had zijn advokatenkantoor meteen om de hoek aan de Domstraat (zie de plaquette daar). En rond 2000 hield wijlen debatcentrum TUMULT hier zijn debatten.
Ik werkte toen bij TUMULT en ik weet nog goed dat ik een probleem had met het beveiligingskastje. Ik ging terug naar kantoor om het te regelen, kwam terug, wilde niets vermoedend naar de voordeur lopen maar werd direct tegengehouden door een verdekt opgestelde politieagent in kogelvrij vest. Ik bleek de code voor een gewapende gijseling ingedrukt te hebben, waarop de politie massaal en zonder sirene was uitgerukt en het gebouw omsingeld had… Ik zal dat nooit vergeten.
De plaquette met de kop van H.A. van Beuningen (door Toon Dupuis) is mee-verhuisd naar de Neude.