Tegenwoordig is het niet ongebruikelijk dat oude fabrieken worden omgetoverd tot culturele hotspots. Ook krijgen veel kerken een nieuwe bestemming als hotel, concertzaal of gezondheidscentrum. Maar in 1941 werd in De Meern een katholieke kerk omgebouwd tot een fabriek van motorzijspannen. Ook al verdwenen de torentjes, de bijzondere dakbalken uit 1860 in neogotische stijl bleven. Tegenwoordig is Metaal Kathedraal een ‘ecologische culturele broedplaats’.
De voormalige Onze-Lieve-Vrouw-ten-Hemelopnemingkerk staat aan de Rijksstraatweg 20 langs de Leidsche Rijn in het buurtschap Oudenrijn bij De Meern. Via de Stadsdam (destijds een sluis, later een brug) was de kerk voor parochianen van beide kanten van het water bereikbaar. De katholieke parochie was hier in 1797 begonnen, mogelijk gemaakt door de godsdienstvrijheid tijdens de Bataafse Republiek. Men gebruikte eerst het oude koetshuis van buitenplaats Rhijnzicht als onderkomen, dat meermaals werd uitgebreid en 1835 zelfs van torentjes voorzien werd. In 1857 ontstond het plan voor een nieuw kerkgebouw in neogotische stijl, vlak achter het oude. De bouw begon in maart 1859 en een jaar later kon de kerk worden ingewijd door de bouwpastoor Jacob Johannes Keuken.
Wijnkoper-architect
De architect was Herman Jan van den Brink (1816-1883). Opmerkelijk genoeg was hij zijn loopbaan begonnen als wijnkoper en distillateur in Rotterdam. Zijn eerste stappen op het pad van de architectuur waren de verbouwing van zijn eigen huis en van de pastorie van een bevriende pastoor. Vervolgens kwam hij in contact met de eerste Utrechtse aartsbisschop Joannes Zwijsen en ontwikkelde zich tot ‘hofarchitect’ van het aartsbisdom. Hij ontwierp in 1857 behalve de kerk in Oudenrijn ook het Groot-seminarie Rijsenburg in Driebergen en verzorgde in 1860 de restauratie van de Catharinakerk aan de Lange Nieuwstraat, die als nieuwe kathedraal ging fungeren. In deze periode kort na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie moesten er veel nieuwe kerken en katholieke instellingen gebouwd worden en daar profiteerde Van den Brink van. Na het aantreden van aartsbisschop Schaepman in 1868 werd Alfred Tepe de nieuwe architect van het aartsbisdom.
De neogotiek — een romantische revival van de laat-middeleeuws gotische bouwkunst — was eind 18e eeuw in Engeland ontstaan. In Nederland was er lang weinig interesse voor; daar overheerste het statige en nogal saaie neoclassicisme. De eerste katholieke kerken die begin 19e eeuw gebouwd mochten worden, werden ontworpen door ingenieurs van het ministerie van Waterstaat. De overheid betaalde en bepaalde dus ook de bouwstijl van de Waterstaatskerken, die weinig aansloot bij het katholicisme.
Willem II-gotiek
Wél een liefhebber van de neogotiek was koning Willem II, die in Engeland was opgegroeid en in Oxford had gestudeerd. Hij liet in Tilburg het Paleis-Raadhuis bouwen in deze stijl en achter zijn Paleis Kneuterdijk in Den Haag verrees de erg Engels ogende Gotische Zaal. De eerste voorbeelden van Nederlandse neogotiek worden dan ook wel Willem II-gotiek genoemd. In tegenstelling tot de latere neogotiek, die vooral katholieke kerken voortbracht, was de vroege variant nog niet verbonden aan een religieuze richting. Zowel protestantse als katholieke kerken kregen een gotisch sausje en zelfs fabrieken, stoomgemalen en stations (zoals in Valkenburg). Een ander verschil met de latere neogotiek was dat men de gotische constructies nog niet goed begreep en vooral oppervlakkige elementen toepaste, zoals spitsboogvensters en pinakels.
De gebouwen van Herman Jan van den Brink worden tot de Willem II-gotiek gerekend. Toch kwam het initiatief in zijn tijd al van de katholieken zelf, die de gotische periode als hoogtepunt van katholieke cultuur waren gaan zien. Ook had Van den Brink — ondanks zijn gebrek aan bouwkundige opleiding — al meer kennis van gotische constructies. Dat blijkt in de huidige Metaal Kathedraal uit de bijzondere houten kap, die 12 meter overspant. Het is een ‘hammerbeam roof’ of open steekbalkkap zoals in de Engelse gotiek veel werd toegepast. De uit de muur stekende, onderbroken balken zijn door middel van houten boogjes verbonden met de muurstijlen. Dit geeft niet alleen draagkracht, maar ziet er ook sierlijk uit. De driedelige kap schept bovendien de illusie van een driebeukige indeling van de enkelvoudige ruimte. In Willem II’s Gotische Zaal in Den Haag is een imitatie van zo’n steekbalkkap toegepast zonder echte draagkracht, terwijl het kerkje bij De Meern waarschijnlijk het oudste voorbeeld in Nederland is van een echte ‘hammerbeam roof’.
De sierlijkheid van de kapconstructie wordt nog verstrekt door rozetten en andere decoraties in houtsnijwerk. Op de balkuiteinden zitten beschilderde schildjes met symbolen als het Christusmonogram en lijdensattributen van Christus, zoals de drie dobbelstenen waarmee om zijn gewaad werd gedobbeld en de haan die Petrus aan zijn verloochening herinnerde. Oorspronkelijk waren de houten vlakken aan het plafond overigens gestuct om een stenen gewelf te suggereren. Vanwege deze gewoonte wordt de vroege neogotiek ook wel eens ‘stukadoorsgotiek’ genoemd. In 1893 liet het stucwerk los en sindsdien is het hout in beschilderde vorm zichtbaar gelaten.
Ook de rest van de Onze-Lieve-Vrouw-ten-Hemelopnemingkerk deed Engels aan, met aan de straatkant een portaal met twee slanke achthoekige torens met een klokvormige spits. De voorgevel, die werd bepaald door een groot spitsboogvenster, leek op die van de kapel van het seminarie in Rijssenburg, door Van den Brink in hetzelfde jaar ontworpen. Aan weerszijden van het schip waren kapellen met lessenaarsdaken die dienst deden als doopkapel en kerkkamer. De naar achter uitgebouwde halfronde absis (koorsluiting) was voorzien van een kruisgewelf. Aan weerszijden daarvan stonden een Maria- en een Jozefaltaar. Het interieur van de kerk was oorspronkelijk kleurrijk beschilderd, vergelijkbaar met de latere Sint-Willibrordkerk van Alfred Tepe. Al deze elementen zijn later verwijderd, terwijl de bijzondere houten kap behouden bleef. Van de rijke beschilderingen zijn nog wel kleine fragmenten zichtbaar.
Orgel en verhuizing
In 1888 kreeg de kerk een nieuw orgel in bijpassende gotische stijl. De eikenhouten voorzijde werd voorzien van decoraties in verschillende kleuren, net als de kerk zelf. Onder de orgelpijpen kwam een opschrift: ‘Ter Eere Gods geschonken door Joh. van O. en M.P. Ao 1888’. Deze gulle schenkers waren Johannes van Oostrum en zijn vrouw Maria Pauw, die aan de Rijksstraatweg 124 in Veldhuizen woonden. Bij de bouw van het orgel moest rekening gehouden worden met plaatsing onder het grote raam aan de voorgevel, waardoor het een erg laag middendeel kreeg. Het instrument met twee klavieren werd gebouwd door M. Maarschalkerweerd & Zoon, leerlingen van de bekende Utrechtse orgelbouwers J. Batz & Co. Bij het orgel kwam een trapinstallatie om de blaasbalg van lucht te voorzien. Het instrument is in 1940 meeverhuisd naar de nieuwe katholieke kerk in De Meern en is daar nog altijd in gebruik.
In 1937, toen het aantal parochianen tot 700 was opgelopen, had het kerkbestuur besloten een nieuwe kerk te bouwen op een andere locatie. Er werd grond gekocht aan de (latere) Pastoor Boelenslaan in De Meern. Het ontwerp in de stijl van de Delftse School — heel iets anders dan de neogotiek — was van Hendrik Christiaan van de Leur, die enkele jaren later ook de Gerardus Majellakerk in Utrecht bouwde. Bouwpastoor Wilhelmus Boelens overleed tijdens de bouw in de meidagen van 1940; bij zijn begrafenis werd de dienst opgeschrikt door een luchtaanval. De nieuwe Onze-Lieve-Vrouw-ten-Hemelopneming, kortweg Mariakerk, kon in het najaar van 1940 in gebruik worden genomen. De parochie Oudenrijn werd bij deze verhuizing hernoemd in De Meern. De straat waaraan de nieuwe kerk stond werd naar de overleden pastoor vernoemd.
Zijspanfabriek
Het oude kerkgebouw werd verkocht. De nieuwe eigenaar was Jan Bon uit Amsterdam, die er de zijspanfabriek Hollandia vestigde. De bisschop had echter als eis gesteld dat het gebouw niet meer als kerk herkenbaar mocht zijn. Het Utrechtsch Nieuwsblad schreef in november 1941: ‘Momenteel is men bezig het uiterlijk van de kerk enigszins bij te werken om het gebouw een wat zakelijker karakter te geven: daartoe moeten steunberen en diverse ornamenteeringen-in-steen weggehakt worden. De boogvensters zijn reeds verdwenen en vervangen door langwerpige rechthoekige ramen, terwijl het heele interieur gewit wordt. Een karwei overigens dat heel wat klauteren en emmers kalk gekost heeft!’
Aan de voorkant werden de twee markante torens en het entreeportaal met spitsboogvenster zonder pardon afgebroken. Op die plaats liet Bon een strak nieuw voorhuis bouwen met zijbeuken als kantoor en showroom. Daarbij loste hij het tekort aan bouwmaterialen, veroorzaakt door de oorlogsomstandigheden, op door het voormalige verenigingsgebouw van de kerk te slopen en de bakstenen daarvan her te gebruiken. In de voormalige showroom uit 1941 is een muurschildering gevonden die wellicht de ontwikkeling van transportmiddelen weergeeft van de Egyptenaren tot aan het zijspan.
De fabriek van Jan Bon was ontstaan in de Amsterdamse Jordaan vanuit het constructiebedrijf van zijn familie. Bon was een fanatiek motorcoureur en maakte in eerste instantie zijspannen voor zichzelf. Er bleek echter veel vraag naar robuuste zijspannen te zijn, waarna het familiebedrijf verder ging als Hollandia Zijspannen. Het leverde onder andere zijspannen voor BMW-motoren aan het Nederlandse leger, die in de meidagen van 1940 werden ingezet tegen de Duitsers. Tijdens de bezetting wist Bon een aantal joodse onderduikers verborgen te houden in de voormalige kerk. In de loop van de oorlogsjaren schakelde het bedrijf tijdelijk over op de productie van houtgeneratoren die als brandstofvervangers dienden voor motoren, auto’s en bussen.
In de decennia na de bevrijding leverde Hollandia talloze zijspannen aan onder andere de Amsterdamse politie en ook aan de ANWB voor de Wegenwacht. Deze begon in 1946 met zeven motoren van het Amerikaanse leger, door Hollandia aangepast. In de jaren zeventig kwam het bedrijf in de problemen door concurrentie uit het buitenland. Van de twintig personeelsleden bleven er maar twee over en in 1975 moest de fabriek sluiten. Jan Bon overleed in hetzelfde jaar. De volgende eigenaar en gebruiker was staalconstructiebedrijf METAK, dat in 1977 een tussenvloer op stalen liggers aanbracht in het schip, met daaronder een hijsinstallatie.
Metaal Kathedraal
In 2011 vertrok METAK naar een andere locatie in De Meern. Het pand werd in eerste instantie tijdelijk gehuurd door beeldend theatermaker Maureen Baas, die de voormalige kerk annex fabriek toepasselijk omdoopte tot ‘Metaal Kathedraal’. De eigenaar en projectontwikkelaar wilde er appartementen realiseren, maar de gemeente Utrecht zag liever een culturele bestemming, mede gezien de groei van de wijk Leidsche Rijn in de nabije omgeving.
In 2014 slaagde Baas er met haar partner Abel Tattje in het gebouw te kopen en een duurzame renovatie te realiseren van het pand dat deels op instorten stond. Inmiddels is het kerkdak voorzien van zonnepanelen en worden de WC’s met regenwater gespoeld. Metaal Kathedraal wordt mogelijk gemaakt door huuropbrengsten van zowel zakelijke als culturele gebruikers en bezoekers en een kleine culturele subsidiebijdrage van de gemeente. Met evenementen, workshops en voorstellingen presenteert de locatie zich als een ‘biotoop voor circulair leven’. Het hergebruik van het historische bouwwerk en bijbehorende landgoed staat wat Baas en Tattje betreft symbool voor een circulaire toekomst. De opgedane expertise en ervaringen delen ze graag met anderen. Het duo ziet zichzelf dan ook als een soort ‘nieuwe pastoors’ van Moeder Aarde.
In een zijvleugel is Stadsherberg Boelens gevestigd, genoemd naar de in 1940 overleden pastoor. Het grote achterterrein met aloude boomgaard is inmiddels een proeftuin met circulaire installaties en medicinale kruiden. Over een jaar dreigt Metaal Kathedraal z’n parkeerplaats kwijt te raken: dat terrein is in bruikleen van de gemeente en er zijn woningen gepland voor de nieuwe laagbouwwijk Rijnvliet. Een plan van Baas voor een heel ‘ecodorp’ met onder meer groene longen als fijnstoffilter lijkt het daar niet te halen. Wel is inmiddels de aanleg begonnen van 15 hectare voedselbos in Rijnvliet, een initiatief van Metaal Kathedraal in samenwerking met wijkbewoners.
13 Reacties
ReagerenWat een leuk stuk weer, Arjan! Dank je wel!
Wat een mooi verhaal. Ik was al zo benieuwd naar de geschiedenis van het gebouw. Alleen zo jammer van die foeilelijke spatiefout in de naam ‘Metaal Kathedraal’… maar daar kan de schrijver van dit stuk niks aan doen.
Beste Arjan,
je weet dat ik een grote fan van je ben en ook dit is weer een fijn artikel over een leuke plek op een fascinerende locatie….
Alleen dat “broedplaats….”. Als het culturele management het niet meer weet noemen ze iets een broedplaats…, klinkt goed en zegt niets… en nu jij ook nog.
Groet.
‘culturele hot-spot’ is ook aan inflatie onderhevig.
Die kapconstructie, werkelijk adembenemend. Mooi dat Baas en Tattje zo druk zijn met het gebouw.
Leuk en intetessant verhaal!
Onlangs bezoek gebracht en me enerzijds verbaasd over het zeer bijzondere gebouw en anderzijds over de puinhoop rond het gebouw. Zal wel heel cultureel verantwoord enzo zijn, maar beetje opruimen is ook heel verantwoord.
@ Piet: ik kan me ook flink storen aan spatiefouten, maar in namen ben ik er minder gevoelig voor. Het staat ieder vrij een naam te kiezen, daar zijn geen regels voor!
@ Jos Stelling: Springhaver was gewoon een broedplaats avant la lettre! Elke tijd heeft weer zijn eigen modewoorden, dat is ook wel weer leuk. Meestal zet ik ze tussen aanhalingstekens, maar in de titel staat dat ook weer gek.
Een geweldige plek ook om te trouwen!
Zeer bedankt voor dit fantastische artikel!
En inderdaad het woord broedplaats zou ik veranderen in b.v. ‘Een geweldige mystieke beleving’!
Broedplaats vind ik te veel afdoen van deze zo bijzondere geschiedenis van het gebouw!
Wederom wat een bijzondere informatieve lezenswaardige informatie,
genieten in Utrecht.
Als Paradiso een poptempel is, is dit een cultuurtempel.
Prima Teunis, helemaal goed!
Mooi stuk ,gedetailleerd en interessant!
Ik heb hier als klein jochie zoveel plezier beleeft spelen achter de fabriek op de begraaf plaats in de jaren 60.
Wout
Groenedijk 46 De Meern