De sloop van de stadsmuur en omwalling maakte in de negentiende eeuw ruimte voor parkaanleg, maar ook voor woonblokken en villa’s. Aan de noordkant langs de Weerdsingel speelde de fabrikant Cornelis Hoogeveen een belangrijke rol bij de bouwactiviteiten. Hij kocht een grote strook grond en liet onder meer een villa bouwen bij de Plompetorenbrug, op de plek van het latere Moira-gebouw. Vanaf de Plompetorengracht gezien leek het een grachtenpand, vanaf de singel een villa in het groen.
De restanten van de oude Plompetoren bij de monding van de Plompetorengracht werden in 1835 afgebroken, samen met de aangrenzende stadswal. Alleen de kleine verdedigingstoren Vos bij Wolvenburg bleef voorlopig nog staan. Tien jaar later kocht Cornelis Hoogeveen (1790-1874) de strook grond langs de singel tussen de Plompetorenbrug en het bolwerk Wolvenburg. Hij was fabrikant van loodwit (witte verfpoeder uit lood), gevestigd bij Lauwerecht naast de Beenzwartfabriek. Hoogeveen zelf woonde sinds 1834 aan het begin van de Van Asch van Wijckskade in een rechthoekig, gepleisterd bouwblok naar ontwerp van Jan David Zocher junior. Hoogeveen had het in 1834 laten bouwen na de sloop van de stadsmuur bij de Weerdpoort. Behalve woningen bevatte dit bouwwerk, dat er nog altijd staat, ook bergplaatsen en stallen.
Op zijn nieuwe grond bij de Plompetorenbrug liet Hoogeveen omstreeks 1845 een villa optrekken voor zijn gezin, dat bestond uit zijn vrouw Cornelia van Lockhorst en de dochters Geertruid en Catharina (hun oudere kinderen waren uit huis). Ook woonden er twee dienstbodes en een knecht. De villa kreeg aan de zijde van de Plompetorengracht een bakstenen gevel met een rechte daklijst en twee ramen aan weerszijden van de voordeur. Aan de kant van de singel was de gevel witgepleisterd en bood een grote driehoekige erker uitzicht op het water en het groen. Het was dus een huis met een stedelijk en een landelijk gezicht. Zo kon men zich onderhouden met de elite die aan de Plompetorengracht woonde en tegelijk van het buitenleven genieten.
Adellijke bewoners
Lang bleef Hoogeveen niet in de villa wonen. Al na acht jaar liet hij nog een vrijstaand huis bouwen op zijn grond aan de singel, iets verderop aan de Wolvenstraat. De oude stadstoren Wolf werd toen gesloopt. Het grote vierkante pand met ruime tuin aan de singel bood plaats aan de ‘extended family’: ook een nicht en een schoonzoon die predikant was, trokken bij de familie in. De volgende generatie Hoogeveen zou hier nog tot 1887 blijven. Daarna volgden diverse bewoners, onder wie de componist Richard Hol (1825-1904) en zijn gezin. Dit pand zou in 1927 gesloopt worden.
Vanaf 1853 was de nieuwe eigenaar van de villa aan de Plompetorenbrug jonkheer Gerard Cornelis Wttewaal van Stoetwegen (1780-1863), van wie alleen een jeugdportret bekend is. Hij was agent geweest van de Algemene Rijkskassier, een hoge functie bij het ministerie van financiën. In 1841 was Wttewaal bij Koninklijk Besluit in de adel verheven, waarna hij en zijn nageslacht voortaan het predicaat jonkheer of jonkvrouw mochten voeren. Zijn vrouw was Anna Cornelia van Dam van Isselt (1786-1859). Haar vader had eind achttiende eeuw de heerlijkheid Isselt bij Amersfoort gekocht en kon zo die toevoeging aan de familienaam doen.
Na de dood van het echtpaar Wttewaal erfde hun zoon Ferdinand de villa. Hij was luitenant-kolonel van de veldartillerie te Amersfoort en trouwde drie keer. Zijn laatste vrouw, Jacqueline Caroline Johanna Godin de Pesters (1838-1905), was nog geen 30 jaar oud toen hij overleed. Zij verhuurde het huis nog enkele jaren en verkocht het in 1872. Ondertussen was er een groot buurpand verrezen aan het einde van de Van Asch van Wijckskade. Hoogleraar Franciscus Cornelius Donders had daar in 1866 de eerste steen gelegd voor zijn Physiologisch laboratorium (nu Gezondheidscentrum Binnenstad).
Sloop en krakers
De villa werd in 1872 gekocht door een andere adellijke weduwe, jonkvrouw Agatha Henriëtte Charlotte Maria Gillot. Zij was op haar 35e weduwe geworden van Jan Pieter Christiaan baron van Reede van ter Aa (1828-1871), die burgemeester van Loenen was geweest. Agatha besloot met twee jonge dochters en haar dienstbodes van Loenen naar Utrecht te verhuizen. Ze zou lang aan de Plompetorenbrug blijven wonen. Na haar dood in 1905 werd de villa publiekelijk geveild en het jaar daarop gesloopt. Net op tijd maakte Anthony Grolman nog een aquarel waarop hij later schreef: ‘In dit huis woonde en stierf Mevr. de Douairière v. Reede v. ter Aa.’ (Douairière betekent adellijke weduwe.)
Tekst loopt door onder de afbeelding
Architect en projectontwikkelaar Jan Jurriaan Lambeek (1876-1958) maakte een bouwplan voor drie woonhuizen op de plek van de villa. De nieuwe huizen waren groot genoeg voor kantoren aan huis. In het linkerpand vestigde zich in 1919 de Verzekeringsbank Moira, die al snel ook het rechterpand betrok. In het midden woonde nog lange tijd de apotheker Van Spanje. Toen die in 1952 vertrok, werden de drie panden samengevoegd en voorzien van een nieuwe voorgevel, die er nu nog staat. In de jaren tachtig verhuisde de verzekeringsbank naar het Janskerkhof. Het leegstaande gebouw werd na enige tijd gekraakt door kunstenaars en muzikanten. Uiteindelijk kocht de gemeente het pand, dat nu door Stichting Moira wordt beheerd als woongebouw en kunstcentrum.
Met dank aan Bert Poortman
1 Reactie
ReagerenDe foto is gemaakt met de domtoren in de rug (dus de wittevrouwenstraat/voorstraat) links even nummers, rechts oneven nummers.