Bij het uitbreken van de oorlog verhuizen de Joodse families Oppenheimer en Jülich naar dezelfde straat als Henk van Oostrum (90). Oppenheimer en Jülich zijn slachtoffers van de Holocaust die ook Utrecht trof. Deze Joodse gezinnen zijn Henk altijd bijgebleven. Nu, 80 jaar na de oorlog, wil hij nog iets voor ze betekenen. Een struikelsteen.
We zijn op bezoek in Montfoort, een stad ongeveer twintig kilometer van Utrecht en al ruim zestig jaar de woonplaats van Henk van Oostrum. Henk is negentig jaar oud en opvallend vitaal voor zijn leeftijd. “Ik ben niet meer de jongste, maar ik ben ervan overtuigd dat ik nog goed kan meedoen”, zegt hij met een glimlachje.
In de hoek van de woonkamer bij Henk en zijn vrouw is een gedenkplek ingericht. Op een tafeltje staat een vaas met witte bloemen en daarachter liggen zes struikelstenen; gedenktekens voor slachtoffers van de Holocaust. In de struikelstenen staan de namen gegraveerd van de families waar dit verhaal over gaat. “Dit is het echtpaar Oppenheimer, Arthur en Sophie”, vertelt Henk terwijl hij naar een zwart-witfoto wijst. “En dit zijn hun kinderen, Hans en Lilli. En daar is de familie Jülich: Alfred, Alwine en hun zoon Heinz.”
De tekst loopt door onder de foto.

Wanneer we het gesprek verplaatsen naar de keukentafel, blijkt al snel dat Henk vol verhalen zit over de Tweede Wereldoorlog. Hij was vier toen de oorlog uitbrak. Nog voordat de microfoon aanstaat, begint hij te vertellen: “Ik weet nog dat mijn vader ’s avonds onderaan de trap stond en riep: ‘Jongens, kom eruit, het is oorlog!’”
Henk komt uit een gezin met twaalf kinderen: zeven jongens en vijf meisjes. Ze woonden aan de Meerndijk in Veldhuizen, tegenwoordig De Meern gemeente Utrecht waar Henk tot zijn 31ste blijft. In 1940 krijgen ze nieuwe buren: de families Oppenheimer en Jülich, twee Joodse gezinnen uit Duitsland.
Hoewel de families slechts twee jaar in De Meern hebben gewoond, zijn ze Henk altijd bijgebleven. Nu hij nog kan wil hij iets voor ze doen. “Vandaar dat ik het initiatief heb genomen om die struikelstenen aan te vragen. Ik ben de enige die nog wat van hen afweet. Als ik niks onderneem, is het misschien te laat.”
Ook zijn de struikelstenen een laatste eerbetoon aan zijn vader, Jan van Oostrum, die veel voor Oppenheimer, Jülich en andere Joden gedaan tijdens de bezettingsjaren. “Mijn vader had veel sympathie voor deze mensen die van huis en haard waren verdreven. Hij was een vechter en nooit bang.”
Naast Henk aan de keukentafel zit Doete Regts. “Mijn rechterhand”, noemt Henk haar. Doete is onderzoeker en begon in januari met het onderzoek naar de families, nadat Henk contact opnam met de stichting Stolpersteine. Doete onderzoekt vrijwillig en is niet verbonden aan de stichting zelf. “Eerst heb je alleen maar namen wanneer je aan een nieuw onderzoek begint”, zegt ze. “Ik zie het dan als mijn taak om te achterhalen wat voor levens de mensen waarvoor een struikelsteen wordt aangevraagd, hebben geleid. Als je weet wie ze waren, weet je ook wie je kunt herdenken.”
Totdat het tij keerde
De familie Oppenheimer komt uit Ortenberg, een plaatsje vlakbij Frankfurt. Arthur wordt daar in 1893 geboren. Op zijn zeventiende meldt hij zich vrijwillig aan bij het leger en vecht voor de Duitse keizer mee in de Eerste Wereldoorlog. Na deze oorlog begint hij met het handelen in paarden en leert zo zijn vrouw kennen: Sophie Strauss-Oppenheimer. Samen krijgen ze twee kinderen: Lilli en Hans. Aan huis hebben ze een moestuin en eigen paarden. “Ze hebben een goed leven”, vertelt Doete. “Totdat het tij keert.”
De tekst loopt door onder de foto.

In Duitsland wordt het steeds gevaarlijker voor Joden wanneer Hitler aan de macht komt in 1933. Antisemitisme neemt toe en daarbij ook het geweld tegen de Joodse gemeenschap.
“De familie voelt zich bedreigd en besluiten daarom in 1933 in het geheim naar Nederland te vluchten”, vertelt Doete. “Eerst gaat Arthur en daarna zijn vrouw en twee kinderen.” Na aankomst in Nederland vestigen ze zich in Rotterdam en bouwen daar een nieuw leven op. Arthur handelt in koeien en later in pluimvee. “Het zijn zeer ondernemende en veerkrachtige mensen”, zegt Doete.
In Rotterdam ontmoeten ze de familie Jülich, die aan het begin van de oorlog in 1940 naar Nederland komt en bij de Oppenheimers intrekt. Over het leven van de familie Jülich is verder weinig bekend. Op een gegeven moment besluiten de Oppenheimers naar De Meern te verhuizen. “Bijzonder is dat de familie Jülich met ze meegaat.”
Deze families zijn niet de enigen die in die jaren naar Utrecht vertrekken. Voor de oorlog wonen er ongeveer 1500 Joden in Utrecht. “Een kleine gemeenschap die ongeveer 1 procent van de totale Joodse bevolking in Nederland uitmaakt. Dat aantal groeit net na de inval van Duitsland tot 1900″, vertelt Jim Terlingen. Jim is historicus en schrijver, gespecialiseerd in de Utrechtse oorlogsgeschiedenis en specifiek de Joodse geschiedenis. In 2022 publiceerde hij het boek De Joodse Raad van Utrecht.
“Er zijn meerdere redenen waarom het aantal Joden in Utrecht toeneemt”, legt Jim uit. “Westerbork, toen nog een vluchtelingenkamp voor Duitse Joden, wordt ontruimd. Joden moeten de kustregio verlaten op bevel van de Duitsers, na de Februaristaking vertrekken veel Joden uit Amsterdam en door het bombardement op Rotterdam verliezen veel mensen hun huizen.”
Het is niet met zekerheid te zeggen dat de families door het bombardement in Rotterdam vertrokken zijn, maar “ik kan me wel voorstellen dat dit de oorzaak is”, zegt Doete. “En De Meern is een logische keuze, omdat daar op dat moment veel leegstand is.” Eerst betrekken de families samen een woning in De Meern. Daarna verhuist de familie Jülich naar een eigen woning verderop aan de Meerndijk.
Huis beklad met hakenkruizen
Het is 1940, het begin van de oorlog, en de families proberen in hun nieuwe woonplaats het leven weer opnieuw op te bouwen. Maar ook daar is het voor Joden niet veilig, vooral niet wanneer er een fanatieke NSB’er tussen de twee enige Joodse gezinnen uit De Meern woont. Die man is Simon Driessen, die dus ook aan de Meerndijk woont, dezelfde straat als Henk. “Hij heeft het leven van beide families, maar vooral dat van Oppenheimer, zuur gemaakt”, vertelt hij.
De tekst loopt door onder de foto.

Op een avond wordt het huis van de Oppenheimers beklad met hakenkruizen en teksten als: “rot jood” en “Mussert spreekt”, weet schrijver Arnold van Dijk te achterhalen, die eerder dit jaar een boek publiceerde over de Tweede Wereldoorlog in Vleuten, De Meern en Haarzuilens.
Ook worden er naziposters tegen het huis aangeplakt. De dader? Simon Driessen. ‘s Ochtends vroeg komt Arthur naar buiten om zijn huis schoon te maken. Dan verschijnt Driessen weer. Hij slaat Arthur in elkaar en stompt hem in zijn gezicht. “Mijn broer ziet dat Driessen Arthur beetpakt en over de heg gooit”, herinnert Henk zich.
Dit gebeurt wanneer de anti-joodse maatregelen toenemen. Er wordt een speciale organisatie opgericht voor het communiceren van die maatregelen, de Joodse Raad, “die onder dwang is opgericht door de Duitsers”, zegt Jim. Elke provincie heeft een eigen afdeling van de Joodse Raad. Die van Utrecht is gevestigd aan de Springweg, bij de synagoge. “De communicatie van alle maatregelen gebeurt via het Joodsche Weekblad, dat daar speciaal voor is opgericht.”
De eerste maatregel komt in juli 1940 wanneer Joden niet meer in de luchtbeschermingsdienst mogen werken, “een maatregel die relatief nog meevalt”, zegt Jim. Daarna worden Joodse ambtenaren ontslagen en wordt ritueel slachten verboden. In 1941 nemen de maatregelen in erge mate toe: het wordt Joden verboden openbare plekken te bezoeken als: parken, zwembaden, bioscopen en sportclubs. “Ze worden steeds verder uitgesloten van de samenleving”, vertelt Jim.
Joodse kinderen mogen ook niet meer naar de openbare school. Heinz Jülich, die een jaar ouder is dan Henk, zit eerst op dezelfde school als hij. “Ik heb nog met hem gespeeld”, vertelt Henk. Vanaf september 1941 mag Heinz niet meer naar de openbare school en moet hij naar de Joodse basisschool in Ondiep.
“Waarschijnlijk heeft hij daar niet lang gezeten”, zegt Doete. “Want in 1942 mochten ze ook niet meer fietsen en geen gebruik meer maken van het openbaar vervoer.” Ondiep is al een hele onderneming voor een klein jongetje van zes en zonder fiets is het al helemaal moeilijk.
De tekst loopt door onder de foto.

Alle Nederlandse gemeenten moeten Joodse inwoners op bevel van de nazi’s registreren en ook de Joodse Raad heeft een administratie, een kaartensysteem. “De families Oppenheimer en Jülich vielen ook onder de verantwoordelijkheid van de Utrechtse afdeling”, vertelt Jim Terlingen. “In februari 1942 krijgen zij, net als andere Duitse Joden in onze provincie, een brief van de Utrechtse Joodse Raad waarin staat dat ze zich moeten melden bij het Maliebaanstation om naar Westerbork te gaan.”
Vanaf dat moment duiken de families onder. Ze krijgen hulp van mensen uit de buurt, waaronder de vader van Henk, en houden zich schuil op meerdere onderduikadressen. Helaas wordt vrij snel het onderduikadres ontdekt. Mogelijk is er verraad in het spel, de naam Simon Driessen wordt genoemd, volgens schrijver Arnold van Dijk, maar het is niet met zekerheid te stellen dat hij ze heeft verraden.
Opgepakt
De familie Oppenheimer en Jülich worden opgepakt en naar Westerbork overgebracht in 1942. In Westerbork worden de families van elkaar gescheiden en los van elkaar per trein naar Auschwitz vervoerd. In september worden Heinz Jülich en zijn moeder Alwine gedeporteerd naar Auschwitz, waar ze direct na aankomst worden vergast. Heinz is pas 8 jaar. Sophie, de vrouw van Arthur Oppenheimer, wordt in oktober gedeporteerd en ook zij wordt direct na aankomst vergast.
De volwassen mannen Alfred Jülich, Arthur Oppenheimer en zijn 19-jarige zoon Hans worden in november op de trein naar Auschwitz gezet. “Maar 80 kilometer voor Auschwitz stopt de trein in Cosel”, vertelt Doete. Daar in Cosel worden de mannen naar een werkkamp gebracht waar ze als slaafgemaakte heel zwaar werk moeten verrichten onder barre omstandigheden. “Ze krijgen nauwelijks te eten en er is gebrek aan zorg en voldoende nachtrust. Arthur en Hans hebben dit niet overleefd.”
Uit getuigschriften blijkt dat Arthur en zijn zoon zelf een greppel moeten graven, vervolgens worden doodgeschoten en hun lichamen in de eigen gegraven greppel worden gegooid. Alfred Jülich overleeft drie jaar in verschillende werkkampen. Na de bevrijding keert hij terug naar Duitsland. Alfred overlijdt in 1975. Ongeveer 1200 Joden uit Utrecht zijn slachtoffer van de Holocaust.
‘Henk is our Dutch Hero’
Voordat de oorlog uitbreekt, stapt de toen 17-jarige Lilli, dochter van Sophie en Arthur Oppenheimer, in 1939 op de boot naar de Verenigde Staten. Daar verblijft ze bij de zus van haar moeder. “Het idee was dat Lilli daar alvast de taal zou leren en werk zou vinden, zodat de rest van het gezin later kon overkomen”, zegt Doete. Deze informatie heeft ze achterhaald via een interview van 3,5 uur met Lilli, dat te vinden is op YouTube onder de titel Jewish Survivor Lilli Cirillo | USC Shoah Foundation.
Lilli, de enige overlevende van de familie Oppenheimer, bezit de veerkracht van haar ouders en bouwt een nieuw leven op in Amerika. Ze trouwt en krijgt vier kinderen. Dankzij het speurwerk van Doete is er contact met de kinderen van Lilli. “Doete is een wonderful persoon”, vertelt Cynthia Gannet, dochter van Lilli, in een online videogesprek. Cynthia is gepensioneerd en woont in Seattle. “We noemen Doete onze Dutch Angel, en Henk onze Dutch Hero.”
Cynthia beschrijft haar moeder als een strong woman, iemand die zich altijd hard heeft gemaakt voor de Amerikaanse Burgerrechtenbeweging en haar kinderen meegaf dat je je moet uitspreken tegen onrecht. Maar ze omschrijft haar moeder ook als een vrouw die veel last heeft gehad van overlevingsschuld. “Ze heeft daarom heel lang geen herstelbetalingen willen ontvangen, omdat ze niet wilde profiteren van haar omgekomen familie”, vertelt Cynthia. “Totdat ik en mijn vader haar daar uiteindelijk toe aanzetten.” Lilli overlijdt in 2019.
De tekst loopt door onder de foto.

Eind augustus komen Cynthia en haar familie naar Utrecht voor de struikelsteenceremonie. Dan worden de stenen gelegd in de stoep voor de voormalige woning van de families aan de Meerndijk. Voor Henk betekent het bezoek van de familie veel: “Ik ben misschien wat laat met de aanvraag, maar ik ben erg gelukkig dat het nu is gerealiseerd en dat ze komen.”
Cynthia: “Dat Henk dit allemaal doet op zijn 90ste, ontroert ons enorm en betekent veel. De struikelstenen vervangen de grafstenen die er nooit zijn geweest voor mijn grootouders. Nu komt er eindelijk een plek om ze te herinneren. Moge hun nagedachtenis een zegen zijn, is een Joods gezegde wanneer iemand overlijdt. Met de struikelstenen blijft de herinnering voortleven.
Dit artikel is geschreven door Karlijn ten Cate voor het project 80 jaar bevrijding. In 2025 staan we stil bij bijzondere Utrechtse oorlogsverhalen en dit is het zesde verhaal in de serie. De verhalen zijn ook te beluisteren in onze podcast ‘Utrecht ten Tijde van Oorlog’ via Spotify en Apple Podcasts.
80 jaar bevrijding is een project van HUB Utrecht, in samenwerking met DUIC, UStad, Stichting Journallab en de gemeente Utrecht.
Gekoppelde berichten
Het Jongeriuscomplex: een plek waar het verzet onder de neus van de Duitsers plaatsvond
Villa Jongerius aan de Kanaalweg is op meerdere manieren bijzonder. Het wit-rode gebouw trekt de…
Geschenk uit de hemel: hoe voedseldroppings in Lage Weide 80 jaar geleden een einde aan de Hongerwinter maakten
Na een koude en vooral hongerige winter barst op 2 mei 1945 een golf van…
De Utrechtse februaristaking was het startschot van lokaal verzet, al komen we daar pas decennia later achter
Het is februari van 1941 wanneer Nederlanders massaal de straat op gaan om te protesteren…
geen Reacties
ReagerenEr zijn nog geen reacties geplaatst.